RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: J. ter Welle AA/FB fiscaal juridische advisering Countus Zwolle
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: UWV-GUO), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 22 augustus 2002 .
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 16 maart 2001 heeft verweerder geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) toe te kennen.
Tegen dit besluit is op 21 maart 2001 aangevuld op 21 mei 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 24 september 2002 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 30 oktober 2002 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 27 maart 2003 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door J. ter Welle,voornoemd.
Verweerder is niet verschenen.
In geding is de vraag of verweerder terecht heeft besloten eiser met ingang van 28 april 1999 niet in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de WAZ.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is sedert 1973 zelfstandig veehouder geweest. Wegens klachten van spieren en gewrichten is eiser in 1992 arbeidsongeschikt geworden en heeft hij zijn bedrijfsvoe-ring ingrijpend gewijzigd. Eiser heeft onder andere zijn melkquotum en grasland verhuurd.
Na een medische en arbeidskundige beoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid heeft verweerder eiser in 1993 een uitkering op grond van de voormalige Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (hierna: de AAW) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Op grond van eisers inkomsten uit de verhuur van het melkquotum en het grasland heeft verweerder vastgesteld dat eisers fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 1 augustus 1993 tot 1 augustus 1996 minder dan 25% bedroeg. Met toepassing van artikel 33 AAW is eisers uitkering in de genoemde periode niet of gedeeltelijk tot uitbetaling gekomen. Bij besluit gedateerd 24 oktober 1997 heeft verweerder eisers AAW-uitkering met ingang van 1 augustus 1996 definitief ingetrokken aangezien op die datum gedurende de maximale termijn van 3 jaar toepassing was gegeven aan het kortingsartikel 33 AAW.
Met ingang van 1 januari 1998 is de AAW vervangen door de WAZ.
Eiser heeft in 1999/2000 zijn bedrijf geheel beëindigd. Hij heeft verweerder op 18 juli 2000 verzocht hem opnieuw een uitkering op grond van de WAZ toe te kennen.
De verzekeringsarts heeft eiser op 13 oktober 2000 onderzocht, waarna verweerder op 16 maart 2001 het in de aanhef van rubriek 2 genoemde besluit heeft genomen.
Naar aanleiding van eisers bezwaren tegen dit besluit zijn op 19 november 2001 en op 2 juli 2002 rapporten door de bezwaarverzekeringsarts uitgebracht.
Verweerder heeft geweigerd eiser op grond van artikel 20 van de WAZ een uitkering toe te kennen, omdat er naar het oordeel van verweerder geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid.
In artikel 20 van de WAZ is, voor zover in casu van belang, bepaald dat als degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 19, eerste lid, onder b van de WAZ is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en die arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten voortkomt, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats vindt zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd.
De rechtbank stelt vast dat eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke destijds was gebaseerd op de AAW, met ingang van 1 augustus 1996 is ingetrokken, omdat op die datum de termijn van drie jaar als bedoeld in het voormalige artikel 33 van de AAW was verstreken en de arbeid die eiser nog in zijn bedrijf verrichtte moest worden aangemerkt als (kort gezegd) voor hem passende arbeid als bedoeld in artikel 5 van de AAW. Eiser was derhalve met ingang van 1 augustus 1996 niet langer arbeidsongeschikt in de zin van de AAW, en zijn uitkering werd op grond van artikel 32 van die wet (thans artikel 19, eerste lid, onderdeel b van de WAZ) ingetrokken.
Arikel 20 van de WAZ handelt, evenals het vroegere artikel 32a van de AAW, over de gevallen waarin de arbeidsongeschiktheid herinintreedt binnen vijf jaar na intrekking, mits deze voortkomt uit dezelfde oorzaak waaruit de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten voortkwam.
Naar het oordeel van de rechtbank moet op basis van de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens van medische aard worden aangenomen dat eiser, die sinds augustus 1996 niet langer arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW c.q. de WAZ, na het staken van zijn bedrijf weer arbeidsongeschikt is geworden. Immers, de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn van oordeel dat eisers (niet geringe) medische beperkingen in maart 1999 dezelfde zijn als eisers beperkingen ten tijde van de medische beoordeling in 1993, en hij werd destijds op basis van die beperkingen volledig arbeidsongeschikt geacht.
Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de zich onder de gedingstukken bevindende medische gegevens onmiskenbaar dat eisers heringetreden arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak c.q. oorzaken ( fibromyalgie en arthrose) als die waaruit de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten voortkwam.
Eisers standpunt dat zijn beperkingen inmiddels zijn toegenomen, welk standpunt door verweerder niet wordt gedeeld, kan naar het oordeel van de rechtbank buiten bespreking blijven, omdat artikel 20 van de WAZ niet handelt over toename van arbeidsongeschiktheid, maar over het herintreden daarvan binnen vijf jaar na intrekking van de eerder verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de conclusie dan ook luiden dat het bestreden besluit op een onjuiste motivering berust en om die reden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 29 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644;
wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser vergoedt.
Gewezen door mw mr. J. J. Szauer-Bos en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2003 in tegenwoordigheid van G. Ballast als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.