ECLI:NL:RBZWO:2003:AF9173

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
197562 HA VERZ 03-110
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een oudere werknemer wegens disfunctioneren en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle op 28 mei 2003 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een 69-jarige schoonmaakster, hierna aangeduid als '[verzoeker]', met de besloten vennootschap '[verweerder]'. De verzoeker had een arbeidsovereenkomst met [verweerder] sinds 15 januari 1988 en werkte 17,5 uur per week. De werkgever had op 25 maart 2002 aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen, wat leidde tot een verzoek van de werknemer om ontbinding van de overeenkomst op basis van een vertrouwensbreuk en een vergoeding van € 13.280,-- netto. De werkgever betwistte de vertrouwensbreuk en stelde dat er geen recht op vergoeding bestond, gezien de goede samenwerking en de leeftijd van de werknemer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever het recht heeft om het functioneren van werknemers te beoordelen en dat de leeftijd van de werknemer een relevante factor is in deze beoordeling. De rechter oordeelde dat de werkgever voldoende objectieve rechtvaardigingsgronden had om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, gezien de leeftijd van de werknemer en de veronderstelde afname van haar lichamelijke krachten. De kantonrechter concludeerde dat er geen vertrouwensbreuk was en dat de werkgever geen verwijt kon worden gemaakt voor het nastreven van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de arbeidsovereenkomst per 15 juni 2003 te ontbinden zonder toekenning van een vergoeding. De verzoeker kreeg de gelegenheid om het verzoek in te trekken, anders zou zij de proceskosten moeten dragen. De uitspraak benadrukt de rol van leeftijd en functioneren in arbeidsrelaties en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dit kader.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Deventer
zaaknr.: 197562 HA VERZ 03-110
datum : 28 mei 2003
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij, verder te noemen: "[verzoeker]",
gemachtigde mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer,
tegen
de besloten vennootschap [VERWEERDER],
gevestigd te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen: "[verweerder]",
gemachtigde mr. H.J. Alberts, advocaat te Zwolle.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van 24 maart 2003
- het verweerschrift van 4 april 2003.
De mondelinge behandeling is gehouden op 21 mei 2003.
Verschenen zijn:
- [verzoeker], vergezeld van mr. Aarnoudse voornoemd,
- namens [verweerder], de heren X , directeur, en Y, financieel directeur, vergezeld van mr. Alberts voornoemd.
Het geschil
1. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. Op 15 januari 1988 is [verzoeker], geboren op 00 maand 1934 en derhalve thans 69 jaren oud, bij [verweerder] in dienst getreden als schoonmaakster. Haar laatstelijk verdiende salaris bedraagt € 415,-- bruto per maand exclusief vakantietoeslag op basis van 17,5 uren per week.
b. In oktober 2000 zijn partijen overeengekomen dat de door [verzoeker] gewerkte uren werden uitgebreid van 15 naar 17,5 uren per week.
c. Op initiatief van [verweerder] is op 25 maart 2002 tussen partijen gesproken over de wens van [verweerder] om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te beëindigen. [verweerder] heeft daarover het volgende bij brief van 26 maart 2002 bericht: "(..) Wij hebben u meegedeeld dat wij uw arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2002 beëindigen. Zoals gezegd hebben wij waardering voor uw inzet in ons bedrijf, maar gelet op uw respectabele leeftijd hebben wij besloten, ook ter bescherming van uwzelf, de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Wij zullen in een besloten kring op een gepaste wijze aandacht besteden aan uw vertrek bij ons bedrijf. Wij stellen het op prijs indien wij u en uw man op 31 mei 2002 om 10.00 uur op ons kantoor mogen verwelkomen."
d. Bij brief van 17 april 2002 is namens [verzoeker] tegen het voornemen van [verweerder] geprotesteerd en is [verweerder] daarbij onder meer gewezen op het ontbreken van een ontslagvergunning. [verzoeker] heeft vervolgens een vervolggesprek met [verweerder] geweigerd.
e. [verweerder] heeft op 25 april 2002 aan de Coördinator Juridische Zaken van het CWI om een ontslagvergunning voor [verzoeker] verzocht en daartoe ten grondslag gelegd dat [verzoeker] haars inziens, gelet op haar leeftijd, steeds meer moeite heeft met het uitvoeren van de werkzaamheden en zij daarvoor steeds meer tijd nodig heeft. [verzoeker] heeft vervolgens onder meer ten verwere aangevoerd dat zij graag tot 1 januari 2003 wil blijven werken.
f. Bij brief van 21 mei 2002 heeft [verweerder] [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek over de inmiddels ontstane situatie. Bij brief van 23 mei 2002 heeft [verzoeker] [verweerder] bericht een persoonlijk gesprek niet op prijs te stellen en onder meer gesteld enkel een beëindiging met behoud van salaris tot 1 januari 2003 acceptabel te vinden. Bij brief van 24 mei 2002 heeft [verweerder] vervolgens aan [verzoeker] bericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot een nader te bepalen datum op te schorten en te verwachten dat [verzoeker] ook na 1 juni 2002 haar werkzaamheden voor [verweerder] zal verrichten en aangedrongen op een persoonlijk gesprek.
g. [verzoeker] heeft zich op 27 mei 2002 bij [verweerder] ziekgemeld en is sindsdien onafgebroken arbeidsongeschikt.
h. Bij brief van 2 juni 2002 heeft [verzoeker] aan [verweerder] bericht vanwege de opgelopen emoties niet tot een gesprek bereid te zijn en dat zij de intentie heeft om "volgende week" telefonisch contact op te nemen voor het maken van een afspraak voor een gesprek. [verzoeker] heeft vervolgens geen contact met [verweerder] meer opgenomen.
i. Voormelde Coördinator van het CWI heeft vervolgens op 15 juli 2002 [verweerder] haar toestemming onthouden en daartoe ten grondslag gelegd: "Ik ben van mening dat niet is komen vast te staan dat betrokkene, gezien haar hoge leeftijd, onvoldoende zou functioneren. (..) Werkneemster stelt nog altijd de gewenste kwaliteit te kunnen leveren en wil dit doen tot 01 januari 2003. Hoewel de zorg voor het welzijn van werkneemster werkgever staat te prijzen, is mij de noodzaak van een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan de door werkneemster gewenste datum van 01 januari 2003, niet gebleken.".
j. Bij brief van 17 januari 2003 heeft de arbo-arts van [verweerder] aan [verweerder] gemeld van oordeel te zijn dat [verzoeker] blijvend medisch niet geschikt is voor eigen of aangepast werk binnen het bedrijf van [verweerder].
k. [verweerder] heeft na 27 mei 2002 het aan [verzoeker] toekomende loon en vakantiebijslag volledig doorbetaald tot 27 mei 2003.
2. Verzoek
[verzoeker] vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verandering van de omstandigheden, onder toekenning van een vergoeding ter grootte van € 13.280,-- netto, zulks gebaseerd op de kantonrechterformule. [verzoeker] heeft aan dit verzoek een vertrouwensbreuk ten grondslag gelegd, bestaande uit het ten onrechte indienen van een verzoek om een ontslagver-gunning gegrond op disfunctioneren.
3. Verweer
[verweerder] kan zich vinden in de gevraagde ontbinding doch zonder enige vergoeding te harer laste. Zij bestrijdt dat er sprake is van een vertrouwensbreuk als door [verzoeker] verwoord nu zij immer naar tevredenheid hebben samengewerkt, [verweerder] immer volledig haar verplichtingen jegens [verzoeker] is nagekomen en partijen enkel van mening verschillen over de wenselijkheid van voortzetting van de arbeidsrelatie, gelet op de leeftijd van [verzoeker] en haar afnemende krachten.
De beoordeling
4.
[verzoeker] heeft aan haar verzoek mede ten grondslag gelegd dat zij ieder vertrouwen in (een terugkeer binnen de organisatie van) [verweerder] heeft verloren. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [verzoeker] niet langer bereid is om in de toekomst arbeid voor [verweerder] te verrichten. Die houding leidt op zichzelf reeds tot een verstoring van de verhoudingen die een ontbinding rechtvaardigt. Dit leidt er toe dat de kantonrechter het voornemen heeft de arbeidsovereenkomst te ontbinden en wel per 15 juni 2003.
5.
Wat betreft de vraag of er gronden zijn om aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] een vergoeding toe te kennen, wordt het navolgende overwogen.
6.
De kantonrechter stelt voorop dat een werkgever in beginsel het recht heeft het functioneren van haar werknemers te beoordelen en haar visie daaromtrent aan de betrokken werknemer voor te leggen. De werkgever dient zich daarbij wel als een goed werkgever te gedragen als bedoeld in artikel 7:611 BW.
7.
Tussen partijen staat vast dat [verweerder] aan haar op 25 maart 2002 aan [verzoeker] geopenbaarde wens om tot een beëindiging te komen van de arbeidsrelatie ten grondslag heeft gelegd dat haars inziens [verzoeker] vanwege haar leeftijd van op dat moment 68 jaar in toenemende mate moeite kreeg om haar werk als schoonmaakster binnen de bedongen duur en naar behoren te verrichten. Anders dan [verzoeker] veronderstelt, brengt het enkele feit dat haar functioneren niet eerder aan de orde is geweest niet mee dat [verweerder] reeds op die grond haar - kennelijk gewijzigde - visie daaromtrent niet aan [verzoeker] mocht voorleggen.
8.
De kantonrechter is evenmin van oordeel dat [verweerder] ten onrechte de leeftijd van [verzoeker] in haar visie heeft betrokken. In zijn algemeenheid eindigt het arbeidzame leven immers op 65-jarige leeftijd, waarbij niet onvermeld mag worden gelaten dat een onvrijwillige beëindiging vanwege het bereiken van die leeftijd ook geen ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd oplevert (zie HR 1 november 2002, JAR 2002, 279). De 65-jarige leeftijd als moment van pensionering wordt als criterium algemeen aanvaard en maatschappelijk breed gedragen, mede vanwege de veronder-stelde afname van lichamelijke krachten. Ook de pensioen-, arbeids- en sociale zekerheidswet-geving is in hoofdzaak gebaseerd op de gedachte dat men met zijn 65e jaar uit het arbeidsproces treedt of is getreden en daarna een of andere vorm van pensioen (in het bijzonder AOW) geniet.
9.
Het voorgaande levert dan ook een voldoende objectieve rechtvaardigingsgrond op voor de wens van [verweerder] om te komen tot een beëindiging van de arbeidsrelatie met [verzoeker] die inmiddels de 65-jarige leeftijd ruimschoots was gepasseerd. Bij de beoordeling van die wens past dan ook naar het oordeel van de kantonrechter een terughoudende inhoudelijke toetsing in die zin of er sprake is van feiten en omstandigheden waaruit de onveranderde geschiktheid van [verzoeker] blijkt, in welk geval er geen redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond voor [verweerder]' wens tot beëindiging aanwezig te achten is.
10.
Dat [verweerder] [verzoeker]' functioneren op dat moment volledig onjuist beoordeelde, zoals [verzoeker] betoogt, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden volgehouden. Tussen partijen staat immers allereerst vast dat anderhalf jaar tevoren het dienstverband in omvang is uitgebreid van 15 naar 17,5 uur per week. Dat zulks enkel verband hield met een toename van [verzoeker]' werkzaamheden, zoals [verzoeker] aanvoert, is door [verweerder] bestreden en overigens niet voldoende aannemelijk geworden. Verder geldt dat [verzoeker] aanvankelijk [verweerder]' voornemen tot beëindiging deelde doch deze op 1 januari 2003 te willen stellen. Daaruit kan geen andere conclusie worden getrokken dat ook [verzoeker], kennelijk vanwege haar afnemende lichamelijke krachten, het inmiddels ook meer dan genoeg vond. Ook het feit dat [verzoeker] korte tijd daarna per 27 mei 2003 zich arbeidsongeschikt heeft moeten melden alsmede het gegeven dat de arbo-arts ook nadien heeft geoordeeld dat [verzoeker] op medische gronden blijvend ongeschikt is voor het verrichten van haar of aangepast werk binnen de organisatie van [verweerder], bieden ondersteuning voor de juistheid van [verweerder]' inschatting, zoals jegens [verzoeker] verwoord op 25 maart 2002.
11.
Gelet op het voorgaande en gezien het tussen partijen vaststaande feit dat [verzoeker], naast haar bij [verweerder] verdiende loon, ook AOW geniet en [verweerder] - zo is onweersproken gesteld - voor [verzoeker] tevens een pensioenvoorziening heeft getroffen, valt [verweerder] in redelijkheid geen verwijt te maken dat zij ingaande 25 maart 2002 de beëindiging van het dienstverband met [verzoeker] is gaan nastreven en aan die wens - tevergeefs - uitvoering heeft gegeven door indiening van een verzoek om een ontslagvergunning bij het CWI. Daarop kan aldus naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid geen breuk in het vertrouwen worden teruggevoerd, te minder nu [verzoeker] eerst een jaar later haar daarop gebaseerd verzoek heeft ingediend.
12.
De bij de ontslagvergunningsaanvraag door [verweerder] gehanteerde bewoordingen kunnen niet anders worden aangemerkt dan prudent en met respect voor [verzoeker]' staat van dienst bij [verweerder]. Ook daarin kan geen grond voor de door [verzoeker] gestelde vertrouwensbreuk worden gevonden. Hetzelfde geldt voor [verweerder]' pogingen om met [verzoeker] in gesprek te blijven, die niet anders kunnen worden geschetst als het proberen te overbruggen van een gerezen verschil van mening.
13.
Nu [verzoeker] blijkens de onder vaststaande feiten weergegeven correspondentie voorts ieder overleg en contact met [verweerder] uit de weg is gegaan, kan zij tenslotte bezwaarlijk aan [verweerder] tegenwerpen dat [verweerder] geen aandacht heeft besteed aan haar laatste verjaardag.
14.
Gelet op het voorgaande en gezien het feit tenslotte dat [verweerder] het loon van [verzoeker] gedurende het eerste ziektejaar volledig heeft doorbetaald en overigens ook voor haar een pensioenvoorziening heeft getroffen, kan [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter geen verwijt worden gemaakt van de thans ontstane situatie. Er bestaat dan ook geen aanleiding om aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] een vergoeding naar billijkheid toe te kennen.
15.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat [verzoeker] overeenkomstig het bepaalde in het tiende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken. In geval zij het verzoek intrekt, zal zij met de proceskosten worden belast. In het andere geval bestaat er aanleiding om de proceskosten te compenseren.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 15 juni 2003 zonder toekenning van een vergoeding;
- stelt [verzoeker] in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 12 juni 2003 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoeker] het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 15 juni 2003 zonder toekenning van een vergoeding;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval [verzoeker] het verzoek intrekt:
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 360,-- voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 28 mei 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.