ECLI:NL:RBZWO:2003:AF9193

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
180287 CV 02-5199
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.M. Hoogland-Kelkboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade door val over ijzerdraad op trottoir

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle op 28 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over aansprakelijkheid voor letselschade. [Eiser] stelt dat zij op 6 maart 2001 ten val is gekomen op het trottoir van de hoek Cyclaamstraat/Hyacinthpad in Almere, doordat zij over een strak gespannen ijzerdraad is gevallen dat door [gedaagde] was gebruikt om een stapel stenen bijeen te houden. [Eiser] heeft als gevolg van de val letsel opgelopen en vordert schadevergoeding van [gedaagde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] op de aangegeven locatie meerdere stapels stenen heeft achtergelaten, die door ijzerdraad bijeen werden gehouden. [Eiser] heeft verschillende getuigenverklaringen overgelegd die haar verhaal ondersteunen, waaronder verklaringen van haar tandarts en huisarts. [Gedaagde] heeft de aansprakelijkheid betwist en aangevoerd dat zij geen gevaarlijke situatie heeft gecreëerd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het ijzerdraad een gevaar voor voetgangers zou vormen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden, en heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten die niet voldoende onderbouwd waren. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door [gedaagde].

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Lelystad
Zaaknr.: 180287 CV 02-5199
datum : 28 mei 2003
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [Woonplaats],
eisende partij, nader te noemen [eiser],
gemachtigde mr. H. de Ruiter, advocaat te Zwolle,
tegen
1. [GEDAAGDE 1],
2. [GEDAAGDE 2],
gevestigd, respectievelijk wonende te [Woonplaats],
3. [GEDAAGDE 3],
wonende te [Woonplaats],
gedaagde partij, nader gezamenlijk te noemen [gedaagde],
gemachtigde mr. K. van der Leij, advocaat te IJmuiden.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 31 juli 2003
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
[eiser] heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.840,97, waarvan € 1.632,25 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2001 en € 2.208,72 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2002. Zij heeft voorts gevorderd veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans niet voldoende weersproken, alsmede op grond van de niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken inhoud van de overgelegde bescheiden het volgende vast.
1.1
Op 6 maart 2001 heeft [gedaagde] op het trottoir van de hoek Cyclaamstraat/Hyacinthpad in Almere enkele stapels stenen onbeheerd achtergelaten. [gedaagde] had de stenen aldaar gestapeld ten behoeve van de bestratingswerkzaamheden die zij in de tuin van de woning aan de Cyclaamstraat 28 te Almere uitvoerde.
1.2
Een collega van [eiser], mw. drs. X, apotheker te Almere, heeft op 14 november 2001 schriftelijk het volgende verklaard:
Op 6 maart 2001 heeft mijn collega, mevr. [eiser], na werktijd een ongeluk gehad. Ongeveer twintig minuten nadat zij was vertrokken van haar werk kwam zij gehavend weer terug.
De ernst van het ongeluk, de situatieschets van mevr. [eiser] en het feit dat de plaats van het ongeluk op de fietsroute naar mijn privé adres ligt deden mij ertoe besluiten de plaats van het ongeluk te bekijken.
Aldus ben ik dezelfde avond om ongeveer 19.00 uur gaan kijken op de hoek Hyacinthpad, Cyclaamstraat in Almere-Buiten. Op het openbare trottoir was een stapel stenen geplaatst met daaromheen meerdere ijzerdraden om de stenen bij elkaar te houden. Een deel van de stenen was van de stapel gehaald en het ijzerdraad was op meerdere plaatsen doorgeknipt. Naast de stapel stenen stonden twee paaltjes. Een van de ijzerdraden was over een paaltje gevallen. Hierdoor bevond zich een vrijwel onzichtbare strakgespannen ijzerdraad ongeveer 10 cm boven de grond tussen de stapel stenen en het paaltje. Waarschijnlijk is mijn collega hierdoor tijdens het lopen gelanceerd. Ook elders op het trottoir lag vrijwel onzichtbaar losgeraakt ijzerdraad ongeveer 10 cm boven de grond.
De situatie was naar mijn mening nogal gevaarlijk en ik heb de loshangende ijzerdraden dan ook opgerold.
1.3
[eiser] is door Y, tandarts te Zeewolde, gedeclareerd voor een consult inclusief kleine verrichting en voor het maken van een intra-orale foto op 6 maart 2001. Haar is daarbij € 23,82 (f 52,50) in rekening gebracht. De ziekteverzekeraar van [eiser] heeft daarvan € 11,57 vergoed.
1.4
Op 6 maart 2001 heeft Schipaanboord aan zijn collega Z onder meer geschreven dat hij die dag [eiser] zag, geboren op 12 november 1956 en wonende te Beiersgulden 48 te Dronten, na een val over een draad, dat het kroongedeelte van 11 en 21 gefractureerd was, dat op de foto geen wortelfractuur te zien was, dat hij het breukvlak had afgedekt met vitrebond en dat [eiser] een afspraak zou maken voor de opbouw.
1.5
Stienstra heeft op verzoek van de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] schriftelijk verklaard dat het eerste consult van [eiser] plaatsvond op 7 maart 2001, dat de elementen 21 en 11 loszaten, na een val over een ijzeren draad, dat bij het tweede consult op 4 april 2001 de tanden donkerder, non-vitaal werden, dat sprake was van een slechte prognose voor het behoud van de tanden en dat hij extractie en een partiële prothese adviseerde.
1.6
X, huisarts te Dronten, heeft bij brief van 20 juni 2001 verklaard dat [eiser] als gevolg van een lelijke val voorover meerdere verwondingen van het aangezicht heeft opgelopen, waaronder een diepe schaafwond van haar kin met afgebroken voortanden, contusie/bloeding van de neus, kneuzing van met name het linker gedeelte van de kaak en in de loop van een aantal dagen een meer op de voorgrond staande stijve nek. Na 6 weken heeft Van Gaalen volgens zijn verklaring [eiser] weer teruggezien en waren er behoudens cosmetische bezwaren ten aanzien van de wondgenezing van de kin geen duidelijke klachten meer; ook had [eiser] inmiddels nieuwe voortanden.
2.1
[eiser] heeft gesteld dat zij op 6 maart 2001 op de hoek van de Cyclaamstraat/Hyacinthpad te Almere ten val is gekomen door een strak gespannen ijzerdraad dat door [gedaagde] aldaar was gebruikt om een stapel stenen bijeen te houden. Volgens [eiser] had [gedaagde] die dag bij de bewoners van de woning aan de Cyclaamstraat 28 te Almere de tuin bestraat en had zij de overgebleven stenen onbeheerd op het trottoir achtergelaten. Het ijzerdraad, zo heeft [eiser] voorts gesteld, was op meerdere plaatsen doorgeknipt en een van deze ijzerdraden vormde een lus om een nabij staand paaltje en was zodoende ongeveer 10 cm boven de grond strakgespannen tussen de stapel stenen en het paaltje; deze lus was dermate slecht zichtbaar dat zij over de draad is gevallen en als het ware werd gelanceerd.
2.2
Voor de schade die [eiser] als gevolg van de val heeft geleden, houdt zij [gedaagde] aansprakelijk, nu volgens [eiser] sprake was van een door [gedaagde] in het leven geroepen gevaarscheppende situatie. Naast vergoeding van reiskosten (100 km x € 0,20) ad € 20,-- en tandartskosten ad € 12,25 die niet door de verzekeraar zijn vergoed, heeft [eiser] gevorderd de vergoeding van immateriële schade. Gelet op de aard en de ernst van het door haar opgelopen letsel, de periode gemoeid met herstel en de blijvende gebitsschade acht [eiser] een vergoeding terzake van € 1.600,-- een redelijke vergoeding.
2.3
Omdat [gedaagde] weigert de aansprakelijkheid te erkennen en in der minne niet tot vergoeding van schade bereid bleek, heeft [eiser], zo heeft zij voorts gesteld, buitengerechtelijke kosten gemaakt die [gedaagde] eveneens dient te voldoen; de werkelijk gemaakte kosten die hiermee gemoeid zijn geweest bedragen € 2.208,72.
3.1.
[gedaagde] heeft erkend dat zij op de door [eiser] aangegeven locatie een aantal stapels stenen heeft achtergelaten. Zij heeft echter nadrukkelijk ontkend dat daarbij los ijzerdraad op gevaarlijke wijze was achtergelaten. Voorzover de stapels van ijzerdraad waren voorzien was dit op het moment dat zij de stenen heeft achtergelaten op deugdelijke wijze aan de stenen en de pallets bevestigd; voorts waren de achtergelaten bouwmaterialen met behulp van lege pallets afgeschermd voor de omgeving. Zij heeft daarom ook ontkend dat zij met deze volgens haar volstrekt gebruikelijke handelwijze een gevaarscheppende situatie heeft doen ontstaan. Zij behoefde niet te verwachten dat derden kennelijk het aan de stenen bevestigde ijzerdraad zouden losmaken. [gedaagde] meent dan ook dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan en in de gegeven omstandigheden niet voor de door [eiser] gepretendeerde schade aansprakelijk is.
3.2
[gedaagde] heeft bij gebrek aan wetenschap de juiste toedracht van het ongeval ontkend.
3.3
En tenslotte heeft [gedaagde] eveneens de omvang van de door [eiser] gestelde schade betwist. Volgens haar heeft [eiser] haar vordering voorzover met name betrekking hebbend op de gestelde immateriële schade niet onderbouwd. Ten aanzien van haar eventuele aansprakelijkheid voor door [eiser] geleden schade heeft [gedaagde] betoogd dat aannemelijk is dat [eiser] is gevallen mede als gevolg van eigen onoplettendheid en heeft [eiser] gedeeltelijke eigen schuld geheel buiten beschouwing gelaten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht [gedaagde] volstrekt buitensporig; deze staan in geen enkele verhouding met hetgeen [eiser] overigens heeft gevorderd en in zoverre is de vordering van [eiser] bovendien niet gemotiveerd, aldus [gedaagde].
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 6 maart 2001 op de hoek van de Cyclaamstraat en het Hyacinthpad te Almere op het trottoir meerdere stapels stenen heeft achtergelaten die door ijzerdraad bijeen werden gehouden. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het ijzerdraad, gelijk [gedaagde] heeft betoogd, deugdelijk aan de stenen was bevestigd en van gevaarzetting geen sprake was, zal de vraag moeten worden beantwoord of [gedaagde] niettemin (mede-)aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van een ongeval veroorzaakt door een val over het ijzerdraad dat zij gebruikt had om de stenen bijeen te houden, doordat dit ijzerdraad, zoals door [eiser] beschreven, als een lus om een nabijstaand paaltje lag en zich daardoor strakgespannen vlak boven de stoep bevond. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. [gedaagde] heeft de stenen met het daaromheen bevestigde ijzerdraad onbeheerd op de openbare weg achtergelaten, waardoor het kennelijk voor derden mogelijk was om het ijzerdraad los te maken en vervolgens zodanig achter te laten dat zich voor voetgangers een gevaarlijke situatie voordeed. [gedaagde] had op deze mogelijkheid bedacht moeten zijn en had dan ook maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat zich zulk een situatie zou kunnen voordoen. Het moge zo zijn dat [gedaagde] de stenen nodig had voor haar werkzaamheden in de tuin van de woning aan de Cyclaamstraat 28, zulks brengt echter niet noodzakelijkerwijs met zich dat die stenen op het openbare trottoir gestapeld dienden te worden en evenmin dat zij onbeheerd achtergelaten moesten worden.
4.2
Uit het voorgaande volgt reeds dat niet relevant is het antwoord op de vraag of [gedaagde] na 6 maart 2001 nog werkzaamheden ter plaatse heeft moeten uitvoeren, noch of [gedaagde] de stenen op gangbare wijze voor de omgeving had afgeschermd. Mitsdien kan het terzake gedane bewijsaanbod van [gedaagde] worden gepasseerd.
4.3
Volgens de hoofdregel van het bewijsrecht ligt het bewijs van de toedracht van het ongeval bij [eiser]. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op 6 maart 2001 op de hoek van de Cyclaamstraat en het Hyacinthpad te Almere is gevallen over een ijzerdraad die gebruikt werd om stenen, die aldaar door [gedaagde] op het trottoir waren gestapeld, bijeen te houden. De kantonrechter baseert dit voorlopig oordeel op de door [eiser] in het geding gebrachte bescheiden, met name de schriftelijke verklaring van mw Nijboer, het briefje d.d. 6 maart 2001 van de tandarts Schipaanboord aan diens collega Stienstra, de verklaring van de tandarts Stienstra en de verklaring van de huisarts Van Gaalen. Mw Nijboer mag dan ten tijde van het door [eiser] gestelde ongeval niet ter plaatse zijn geweest en mitsdien niet over de toedracht daarvan kunnen verklaren, zoals [gedaagde] heeft opgemerkt, maar dat doet zij ook niet. Mw Nijboer heeft verklaard over hetgeen zij heeft waargenomen op 6 maart 2001, namelijk dat [eiser] op die dag ongeveer twintig minuten nadat zij van het werk was vertrokken gehavend weer is teruggekomen, dat zij, mw Nijboer, naar aanleiding van hetgeen [eiser] haar in verband daarmee vertelde, later die dag op de hoek van de Cyclaamstraat en het Hyacinthpad is gaan kijken, dat zij daar de situatie heeft aangetroffen zoals zij die heeft beschreven en dat naar haar oordeel sprake was van een gevaarlijke situatie, vanwege de mogelijkheid van een val over het ijzerdraad dat gebruikt was om de aldaar gestapelde stenen bijeen te houden. Hierbij komen dan de verklaringen van de tandartsen Schipaanboord en Stienstra en die van de huisarts Van Gaalen, die alledrie volgens hun verklaring door [eiser] na een val zijn geconsulteerd. Daarbij heeft Schipaanboord verklaard dat [eiser] is gevallen over een draad en heeft Stienstra vermeld dat het ging om een val over een ijzeren draad. Dat Van Gaalen het over dezelfde val heeft, blijkt uit het door deze beschreven letsel, met name de afgebroken voortanden, voor hetwelk [eiser] direct op 6 maart 2001 Schipaanboord heeft geconsulteerd. Onaannemelijk is dat [eiser], gezien de toestand waarin zij op dat moment verkeerde, in de zeer korte tijd die het haar kostte om terug te keren naar het werk een verhaal over de oorzaak van haar toestand heeft verzonnen, alsook dat zij aan Schipaanboord, Stienstra en Van Gaalen een onwaar verhaal heeft verteld over het ontstaan van het letsel voor hetwelk zij zich onder hun behandeling moest stellen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van de onwaarachtigheid van de hiervoor bedoelde verklaringen uit te gaan en acht daarom voorshands de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval bewezen, behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs. [gedaagde] heeft dat tegenbewijs niet met zoveel woorden aangeboden, maar de kantonrechter ziet aanleiding haar ambtshalve tot het leveren daarvan in de gelegenheid te stellen.
4.4
[gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat het ijzerdraad in strakgespannen toestand vlak boven de grond voor voetgangers niet of nauwelijks te zien was.
Voor het geval [gedaagde] niet slaagt in het haar op te dragen tegenbewijs overweegt de kantonrechter reeds thans dat [gedaagde] in dat geval voor de gehele door [eiser] geleden schade aansprakelijk is, omdat in de gegeven omstandigheden daarom niet van eigen schuld van [eiser] gesproken kan worden. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat in deze omstandigheden niet valt in te zien welk verwijt [eiser] gemaakt kan worden.
4.5
Voorshands ervan uitgaande dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade, overweegt de kantonrechter dat de materiële schade van [eiser] als onvoldoende gemotiveerd weersproken zal kunnen worden toegewezen.
4.6
Van dezelfde veronderstelling uitgaande is de kantonrechter ten aanzien van de door [eiser] gevorderde immateriële schade van oordeel dat op grond van de door [eiser] in het geding gebrachte verklaringen genoegzaam is komen vast te staan dat [eiser] de door haar gestelde gebitsschade heeft geleden. Met het verweer dat [eiser] wellicht voor het verwijderen van de door de val beschadigde tanden heeft gekozen uit cosmetische overwegingen, dan wel dat reeds bestaand verval verwijdering van die tanden noodzakelijk maakte, ziet [gedaagde] eraan voorbij dat de tandarts Stienstra, blijkens zijn verklaring, tot extractie heeft geadviseerd op de daarvoor door hem aangevoerde gronden. Tegenover dit als deskundig aan te merken oordeel staat slechts het niet terzake deskundige oordeel van [gedaagde], dat een kanaalbehandeling meer voor de hand had gelegen. Aan de verklaring van de tandarts Stienstra doet niet af dat de tandarts Schipaanboord aanvankelijk heeft geoordeeld dat opbouw van de tanden mogelijk was. Gelet op de pijn die [eiser] ontegenzeggelijk door de val en nadien door de schade aan het gebit en de behandeling daarvoor, die over het algemeen als pijnlijk en zeer onprettig wordt ervaren, heeft geleden, acht de kantonrechter een vergoeding van immateriële schade van € 600,-- op zijn plaats.
4.7
Voorzover de vordering van [eiser] ziet op vergoeding van buitengerechtelijke kosten komt zij naar het oordeel van de kantonrechter niet voor vergoeding in aanmerking. Hetgeen daaromtrent is gesteld of gebleken rechtvaardigt niet het oordeel dat ter buitengerechtelijke incasso andere werkzaamheden zijn verricht of kosten zijn gemaakt dan die waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten. Ten aanzien van de werkzaamheden die haar rechtsbijstandverzekeraar voorafgaande aan de onderhavige procedure volgens [eiser] heeft verricht heeft te gelden dat [eiser] niet heeft gesteld en dat ook niet is gebleken dat [eiser] daarvoor kosten in rekening zijn gebracht. In zoverre moet haar vordering als onvoldoende onderbouwd worden aangemerkt.
4.8
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt [gedaagde] in de gelegenheid het tegenbewijs te leveren van hetgeen voorshands wordt aangenomen, met name dat [eiser] op 6 maart 2001 op de hoek van de Cyclaamstraat en het Hyacinthpad te Almere is gevallen over een ijzerdraad die gebruikt werd om stenen, die aldaar door [gedaagde] op het trottoir waren gestapeld, bijeen te houden.
- bepaalt voorts het navolgende:
Voor overlegging van schriftelijk bewijs wordt de zaak aangehouden tot de zitting van woensdag 25 juni 2003, om 11.00 uur.
Indien [gedaagde] bewijs door getuigen wil leveren, moet dat voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk aan de sector kanton worden meegedeeld met opgave van het aantal getuigen dat zal worden voorgebracht.
[gedaagde] wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat uiterlijk zeven dagen voor het verhoor ook aan de tegenpartij de namen en woonplaatsen van de getuigen moeten worden opgegeven.
Als partijen wensen dat met hun verhinderdata rekening wordt gehouden, zullen zij die eveneens voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk dienen op te geven. Vervolgens zal dan worden bepaald wanneer het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
Het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Lelystad, Stationsplein 15.
Aldus gewezen door mr. C.M.M. Hoogland-Kelkboom, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van woensdag 28 mei 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.