ECLI:NL:RBZWO:2003:AH9533
Rechtbank Zwolle
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.H. Canté
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en de toepassing van een sociaal plan in het kader van reorganisatie
In deze zaak vorderde eiser, die in dienst was bij gedaagde, een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Eiser was sinds 10 juni 1997 in dienst bij gedaagde en werd op 27 juni 2002 ontslagen in het kader van een reorganisatie. Eiser stelde dat de gevolgen van zijn ontslag te ernstig waren in vergelijking met het belang van gedaagde bij de opzegging, en dat hij recht had op een hogere afvloeiingsvergoeding dan het sociaal plan hem bood. Gedaagde voerde aan dat de ontslagvergoeding in overeenstemming was met het sociaal plan dat was overeengekomen met de vakbonden, en dat de financiële situatie van de onderneming geen ruimte bood voor een hogere vergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat de eerdere dienstverbanden van eiser met de rechtsvoorgangers van gedaagde niet bij elkaar opgeteld konden worden voor de berekening van de opzegtermijn en de ontslagvergoeding. De rechter stelde vast dat de ontslagvergoeding van 15% over een periode van vier weken, zoals vastgelegd in het sociaal plan, niet kennelijk onredelijk was, ondanks dat eiser geen vakbondslid was en de regeling als te mager beschouwde. De rechter benadrukte dat de financiële omstandigheden van gedaagde ten tijde van het ontslag bepalend waren voor de redelijkheid van de ontslagvergoeding.
Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde het vonnis direct kon uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.