ECLI:NL:RBZWO:2003:AK4389

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
8 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
211217 ER 03-23
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vereffening van een nalatenschap en de verplichtingen van erfgenamen

In deze zaak hebben twee verzoeksters, als enige erfgenamen van mevrouw [X], een verzoek ingediend bij de kantonrechter te Zwolle om een tijdstip te bepalen tot wanneer de schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen kunnen indienen. De nalatenschap is beneficiair aanvaard en de verzoeksters zijn gezamenlijk vereffenaar. De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoek en de bijbehorende documenten, waaronder een onderhandse boedelbeschrijving waarin de schulden van de nalatenschap zijn opgenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeksters niet de verplichtingen hebben zoals omschreven in artikel 4:214 lid 1 en 5 en artikel 4:218 BW, maar dat zij wel verplicht zijn om de bekende schuldeisers per brief op te roepen hun vorderingen in te dienen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat, gezien de beperkte omvang van de nalatenschap en de kosten die gepaard gaan met een openlijke oproeping van schuldeisers, het in dit geval niet in het belang van de schuldeisers is om deze oproeping te doen. De verzoeksters zijn verplicht om een boedelbeschrijving op te maken en ter inzage te leggen, maar de kantonrechter heeft besloten dat de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen kan worden ontheven, omdat er geen redelijk belang is gediend bij deze inzage.

De kantonrechter heeft verder bepaald dat de verzoeksters uiterlijk op 22 september 2003 de bekende schuldeisers moeten oproepen en dat deze schuldeisers hun vorderingen uiterlijk op 6 oktober 2003 kunnen indienen. De beslissing van de kantonrechter is genomen in het belang van een efficiënte afwikkeling van de nalatenschap, waarbij de rechten van de schuldeisers worden gewaarborgd. De kantonrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Deventer
zaaknr.: 211217 ER 03-23
datum : 8 september 2003
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK INZAKE DE VERPLICHTING TOT VEREFFENING VOLGENS DE WET
op verzoek van:
1. mevrouw [Verzoekster 1], wonende te Deventer;
2. mevrouw [Verzoekster 2], wonende te Deventer, als enige erfgenamen, hebbende de navolgende nalatenschap beneficiair aanvaard,
verzoekende partij,
gemachtigde mw. mr. I.C. Tenk, kandidaat-notaris te Deventer,
inzake de nalatenschap van mevrouw [X],
geboren te [Y] op [geboortedatum] en overleden op [sterfdatum] te Deventer,
laatst gewoond hebbende te Deventer(hierna te noemen: erflaatster).
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoek ex artikel 4:221 lid 1 juncto artikel 4:214 leden 1 en 2 BW d.d. 29 augustus 2003, ter griffie ingekomen op 1 september 2003;
- een overzicht (onderhandse boedelbeschrijving ex artikel 4:211 lid 3 BW) waarin de schulden van de nalatenschap in de vorm van een voorlopige staat zijn opgenomen en het voorlopig (negatief) saldo van de nalatenschap blijkt.
Het verzoek
Het verzoek van verzoeksters luidt aldus, dat de kantonrechter wordt verzocht een tijdstip te bepalen tot wanneer de schuldeisers van erflaatster hun vorderingen kunnen indienen.
De beoordeling
1.
Ingevolge de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door verzoeksters zijn zij gezamenlijk vereffenaar van de nalatenschap en zijn op grond van het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 sub a BW de in Boek 4, titel 6, afdeling 3 (artikel 4:202 tot en met 4:226) BW gegeven voorschriften inzake de wettelijke vereffening van toepassing.
2.
Ratio van de verplichting de nalatenschap te vereffenen volgens de regels van artikel 4:202 e.v. BW is, om daarmee (primair) voor de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap te waken. In dat kader bevat de regeling bepalingen omtrent het voor schuldeisers ter inzage leggen van gegevens omtrent de omvang en samenstelling van de boedel en de (openlijke) oproeping van schuldeisers. Omgekeerd betekent dit dat indien de concrete omstandigheden van het geval met zich brengen dat deze belangen met een zodanige vereffening niet zullen zijn gediend, er aanleiding bestaat om voor (bepaalde verplichtingen inzake) de vereffening een ontheffing te verlenen. Dit laatste komt onder andere terug in artikel 4:209 BW inzake de kosteloze vereffening dan wel de opheffing van de vereffening en in artikel 4:221 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de in artikel 4:214 lid 1 en 5 en in artikel 4:218 omschreven verplichtingen slechts op de vereffenaars uit hoofde van een beneficiaire aanvaarding rusten, indien de kantonrechter dit bepaalt. Bedoelde verplichtingen omvatten het openlijk oproepen van (onbekende) schuldeisers in de Staatscourant en een of meer door de kantonrechter aangewezen nieuwsbladen, het vervolgens ter griffie ter inzage neerleggen van een lijst van erkende en betwiste vorderingen en het nadien deponeren van een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst.
2.1.
Een verzoek op basis van artikel 4:209 BW strekkende tot de kosteloze vereffening van de nalatenschap dan wel tot opheffing van de vereffening, is niet gedaan. Toepassing van deze regeling is dan ook niet aan de orde, zodat de overige vereffeningsbepalingen onverkort gelden.
2.2.
In het onderhavige geval ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan verzoeksters de verplichtingen als omschreven in artikel 4:214 lid 1 en 5 en artikel 4:218 BW op te leggen, zoals bedoeld in artikel 4:221 lid 1 BW. Gezien de door verzoeksters gedane opgave van de tot de nalatenschap behorende baten ad in totaal € 356,57, bestaande uit een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2002 en een onverdeeld aandeel in de nalatenschap van de vader van erflaatster, acht de kantonrechter dit, wegens enerzijds de kosten welke zullen zijn gemoeid met een openlijke oproeping van schuldeisers en het deponeren van stukken en anderzijds de (voorlopig vastgestelde) hoogte van de (nu reeds bekende) schulden ad € 5.292,14, in het belang van noch de reeds bekende noch de eventuele nog onbekende schuldeisers. Dit betekent derhalve dat een openlijke oproeping van schuldeisers, het vervolgens ter griffie ter inzage neerleggen van een lijst van erkende en betwiste vorderingen en het nadien deponeren van een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst, in dit geval achterwege kunnen blijven. Vaststelling van een uiterlijke datum voor indiening van vorderingen is in dit verband dan ook niet aan de orde.
3.
Het voorgaande brengt mee dat voor verzoeksters in beginsel de volgende vereffenings-verplichtingen resteren: het opmaken en ter inzage leggen van een boedelbeschrijving, het per brief oproepen van de hun bekende schuldeisers van de nalatenschap, alsmede het melden van eventuele onbekendheid met een adres en het (voor zover mogelijk) voldoen van de vorderingen.
3.1.
Verzoeksters hebben voldaan aan de verplichting ex artikel 4:211 lid 3 BW om een (onderhandse) boedelbeschrijving op te maken. Deze beschrijving vormt de basis voor de onderhavige beoordeling. Ten aanzien van de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen zoals eveneens in artikel 4:211 lid 3 BW bepaald, kan ingevolge het vierde lid van dat artikel door de kantonrechter ontheffing worden verleend. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze ontheffing te worden verleend indien met de ter inzage legging geen redelijk belang is gediend. Dit laatste is echter niet het geval, nu geen sprake is van een solvabele nalatenschap en de schuldeisers die door verzoeksters zullen moeten worden opgeroepen tot indiening van hun vorderingen, zoals hierna zal worden bepaald, derhalve in het kader van de vereffening van de nalatenschap een belang (kunnen) hebben bij inzage. De door verzoeksters ingezonden boedelbeschrijving zal aldus ter griffie van deze kantonlocatie ter inzage worden gelegd, waarmee verzoeksters geacht worden aan deze verplichting te hebben voldaan.
3.2.
Op verzoeksters rust ingevolge artikel 4:214 lid 2 BW de verplichting, voor welke verplichting geen ontheffing kan worden verleend, om de bekende schuldeisers van de nalatenschap per brief op te roepen hun vorderingen in te dienen, alsmede om een eventuele onbekendheid met een adres te melden. De desbetreffende oproep dient een termijn voor het indienen van de vorderingen te bevatten. Het belang van deze oproeping is er in gelegen dat de vorderingen van deze schuldeisers op die manier definitief kunnen worden vastgesteld, waarmee de huidige voorlopige status aan die vorderingen komt te ontvallen. De kantonrechter zal daartoe zowel een datum bepalen waarvóór de bekende schuldeisers bij brief moeten zijn opgeroepen als een datum tot wanneer deze schuldeisers hun vorderingen kunnen indienen, een en ander zoals hierna te melden.
3.3.
Verdere afwikkeling van de nalatenschap zal, met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is bepaald, dienen te geschieden overeenkomstig de bepalingen van Boek 4, titel 6, afdeling 3.
De beslissing
De kantonrechter:
- verstaat dat op verzoeksters niet de verplichtingen als omschreven in artikel 4:214 lid 1 en 5 en artikel 4:218 BW rusten;
- verstaat dat verzoeksters zijn gehouden om de hun bekende schuldeisers van de nalatenschap per brief op te roepen en om een eventuele onbekendheid met een adres bij de kantonrechter te melden;
- bepaalt dat de hiervoor bedoelde oproeping uiterlijk op 22 september 2003 dient te hebben plaatsgevonden en dat daarin moet zijn vermeld dat de vorderingen tot uiterlijk 6 oktober 2003 bij verzoeksters, dan wel de door hen aangewezen en in de oproep vermelde gemachtigde, kunnen worden ingediend;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 september 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.