ECLI:NL:RBZWO:2003:AL8167

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
9 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
214274 VG 03--562
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging om uit erfenis verkregen vermogen van minderjarige aan te wenden voor terugbetaling bijstandslening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle op 9 oktober 2003 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging om het vermogen van een minderjarige aan te wenden voor de terugbetaling van aan de moeder verleende bijstand. De verzoekster, in haar hoedanigheid als ouder met eenoudergezag over de minderjarige R., had een verzoek ingediend om de gemeente Zwolle de mogelijkheid te geven het vermogen van de minderjarige aan te spreken voor levensonderhoud. De gemeente had eerder bijstand in de vorm van een geldlening toegekend, onder de voorwaarde dat de verzoekster een machtiging aanvroeg om het erfdeel van de minderjarige aan te wenden voor noodzakelijke kosten.

De kantonrechter oordeelde dat de gemeente Zwolle niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beheer van het vermogen van de minderjarige berust uitsluitend bij de verzoekster, die in bepaalde gevallen een machtiging van de kantonrechter nodig heeft. De gemeente heeft weliswaar belang bij het aanspreken van het vermogen, maar dat maakt haar niet tot een rechtstreeks belanghebbende.

De rechter overwoog verder dat er geen rechterlijke uitspraak is die vaststelt of de minderjarige onderhoudsplichtig is ten opzichte van haar moeder. Ook is er geen terugvorderingsbeschikking van de gemeente waartegen geen bezwaar of beroep meer openstaat. Zolang niet in rechte vaststaat dat de minderjarige onderhoudsplichtig is, kan de verzochte machtiging niet worden toegewezen. De verzoekster mag echter wel de renteopbrengst van het vermogen van de minderjarige gebruiken voor de aflossing van de lening, op basis van artikel 1:253l van het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Zwolle
zaaknr.: 214274 VG 03-562
datum : 9 oktober 2003
Beschikking op een verzoek tot machtiging op grond van art. 1:345 BW
op verzoek van:
A. in haar hoedanigheid van ouder, belast met eenoudergezag, over de minderjarige R., geboren te H. op …1999,
wonende te Zwolle,
verzoekende partij,
gemachtigde H. Fernhout, werkzaam bij notariskantoor Heule & Partners te 8260 AH Kampen, Postbus 327.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het op 7 oktober 2003 ingekomen verzoek tot afwijzing van de door de gemeente Zwolle, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid verlangde aanvrage tot machtiging om het vermogen van de minderjarige te mogen aanwenden ter voorziening in het levensonderhoud voor een éénoudergezin, gelijk aan bruto bijstand vermeerderd met particuliere ziektekostenpremie, indexering en eventuele bijkomende kosten waarvoor bijzondere bijstand zou kunnen worden verleend;
- de brief van 3 oktober 2003 van de gemeente aan verzoekster.
Het verzoek
Verzoekster bepleit afwijzing van de door haar gevraagde machtiging, omdat het vermogen van de minderjarige afkomstig is uit een erfenis van haar vader, met wie verzoekster nimmer gehuwd is geweest noch een geregistreerd partnerschap had, en die uitsluitend zijn beide kinderen, waaronder de minderjarige, tot erfgenaam heeft benoemd.
De beoordeling
1.
De kantonrechter stelt voorop dat zij de gemeente Zwolle niet aanmerkt als belanghebbende bij dit verzoek in de zin van art. 798 lid 1 Rv. Het gaat in deze zaak om een machtiging aan de ouder om te mogen beschikken over het vermogen van een minderjarige die onder haar ouderlijk gezag staat. Het beheer van dat vermogen berust uitsluitend bij verzoekster, die in bepaalde gevallen machtiging van de kantonrechter behoeft. Het enkele feit dat de gemeente belang heeft bij het mogen aanspreken van dat vermogen maakt haar nog niet tot rechtstreeks belanghebbende in bovengenoemde zin.
2.
In bovengenoemde brief maakt de gemeente duidelijk dat zij per 1 juni 2002 aan verzoekster bijstand in de vorm van een geldlening heeft toegekend, waaraan de voorwaarde is verbonden dat verzoekster de hiervoor bedoelde machtiging aan moet vragen teneinde het erfdeel aan te wenden voor de noodzakelijke kosten van bestaan. Bij beschikking van 12 augustus 2002 zou verzoekster ervan op de hoogte zijn gesteld dat art. 51 Abw dit erfdeel tot haar gezinsvermogen rekent.
3.
Verzoekster is van mening dat dit strijdt met de bedoeling van erflater en mee zou brengen dat alsnog de moeder, via een achterdeur, het vermogen van erflater kan verteren.
4.
De kantonrechter kan zich zeer goed voorstellen dat erflater met het benoemen van zijn beide kinderen (de minderjarige en een kind uit een eerdere relatie van erflater) tot enig erfgenaam de bedoeling heeft gehad hiermee in de kosten van hun eventuele latere studie en zo nodig de kosten van hun verzorging en levensonderhoud te voorzien.
Dat neemt echter niet weg dat in art. 1:392 lid 1 BW een onderhoudsverplichting is neergelegd van (ook minderjarige) kinderen ten opzichte van hun ouders, echter voor zover de ouder behoeftig is (lid 2) en geen (vroegere) partner heeft die onderhoudsplichtig is (lid 3).
Deze onderhoudsverplichting van minderjarigen voor behoeftige ouders was reeds in 1971 zeer omstreden (de Commissie Wiarda bepleitte in dat jaar in haar rapport Jeugdbeschermingsrecht afschaffing van deze onderhoudsverplichting) en het gebrek aan verschenen jurisprudentie met betrekking tot minderjarige onderhoudsplichtigen wekt ook bepaald niet de indruk dat hier sprake is van een veelvuldig gebruikt wetsartikel.
In dit geval is ook geen sprake van een financiële constructie waarbij een ouder in behoeftige toestand wordt gebracht door verschuiving van zijn eigen vermogen naar een minderjarige, in welk geval misbruik van bijstand gemaakt zou worden.
5.
De kantonrechter heeft bij de stukken niet aangetroffen een rechterlijke uitspraak waarbij wordt vastgesteld dat, en zo ja in hoeverre, de minderjarige in het onderhavige geval onderhoudsplichtig is.
Evenmin is de kantonrechter gebleken dat er een terugvorderingsbeschikking door de gemeente is genomen waartegen geen bezwaar of beroep meer openstaat (immers van bijstandsverhaal zal waarschijnlijk geen sprake kunnen zijn nu de mogelijk onderhoudsplichtige in gezinsverband met haar moeder samenwoont).
Zolang niet in rechte vast staat dat en in hoeverre de minderjarige onderhoudsplichtig is ten opzichte van haar moeder, dan wel dat aan haar moeder verleende bijstand terecht ten laste van haar vermogen wordt teruggevorderd, is de verzochte machtiging niet voor toewijzing vatbaar.
Wel heeft verzoekster op basis van art. 1:253l BW het vruchtgenot van het vermogen van de minderjarige, en zij mag derhalve zonder rechterlijke machtiging de renteopbrengst van de rekening met BEM-clausule van de minderjarige gebruiken ter aflossing van bedoelde lening.
De beslissing
De kantonrechter:
- weigert de verzochte machtiging.
Gegeven door mr.M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 9 oktober 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma, griffier.