3.3.
Vaststaat dat werknemer thans bijna 25 jaren bij werkgeefster in dienst is. Voorts wordt ervan uitgegaan dat werknemer tot aan de aanvang van zijn opleiding tot groepsleider in maart 2001 steeds goed heeft gefunctioneerd. Werkgeefster heeft op het laatste moment van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift nog wel aangevoerd dat het dienstverband niet steeds vlekkeloos is geweest, maar dat is verder op geen enkele wijze toegelicht, laat staan geadstrueerd.
Voorts was werknemer toen het "traject" tot groepsleider in december 2002 werd beëindigd volgens werkgeefster nog slechts in de opleiding en was van een definitieve aanstelling tot groepsleider dus nog geen sprake.
Tevens staat vast dat, hoewel werkgeefster aarzelingen had over een succesvolle afronding van de opleiding van werknemer tot groepsleider -zulks omdat het testbureau dat het assessment had gedaan op bepaalde onderdelen een voorbehoud had gemaakt en omdat een eerdere opleiding van werknemer tot groepshoofd was mislukt-, werkgeefster desondanks werknemer in de gelegenheid heeft gesteld de opleiding te gaan volgen.
Voorts staat vast dat werknemer thans 50 jaren oud is, dat hij fysieke beperkingen ondervindt en dat zijn opleiding gering is; zijnde allemaal omstandigheden waardoor het naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de huidige, slechte situatie op de arbeidsmarkt, moeilijk zal zijn voor werknemer om een andere voor hem geschikte baan te vinden. Dit laatste blijkt ook al uit het feit dat werknemer over de periode januari tot en met september 2003 in totaal 24 keer heeft gesolliciteerd op voor hem passende functies en dat hij telkens nul op het rekest heeft gekregen.
Ook staat vast dat werkgeefster toen zij de vaststellingsovereenkomst met werknemer aanging geopteerd heeft voor de beëindigingsdatum van 1 september 2003, mede omdat het haar verwachting was dat werknemer vóór die datum een nieuwe baan gevonden zou hebben, dat die verwachting echter niet is uitgekomen en dat dit laatste -zo is wel gebleken- niet aan werknemer verweten kan worden. Hij heeft zich immers voldoende inspanningen getroost om weer aan de slag te komen.
Al deze feiten en omstandigheden in overweging nemende is de kantonrechter van oordeel dat het standpunt van werkgeefster dat een beëindiging van der partijen arbeidsovereenkomst in de geest van de vaststellingsovereenkomst tot stand moet komen en dat, nu werknemer weigert aan die beëindiging mee te werken, sprake is van een ontbinding rechtvaardigende verandering in de omstandigheden, niet redelijk is. Dit standpunt getuigt naar het oordeel van de kantonrechter, al genoemde feiten en omstandigheden in beschouwing nemende, niet van een goed werkgeverschap. De strekking van de vaststellingsovereenkomst -beëindiging per 1 september 2003- en de omstandigheid dat volgens werkgeefster die overeenkomst op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, doen daar niet aan af, net zo min als het feit dat werknemer vanaf 1 januari 2003 betaald verlof heeft genoten. Dit klemt te meer nu de vaststellingsovereenkomst voor werknemer bijzonder nadelige gevolgen heeft. Zo wordt werknemer daarbij beperkt in zijn mogelijkheid om inhoudelijk verweer te voeren in de ontbindingsprocedure, hetgeen afbreuk doet aan het beschermingskarakter van het ontslagrecht. Bovendien komt werknemer ingevolge die overeenkomst in het geheel geen vergoeding toe en kan -volgens die overeenkomst- een eventueel andersluidende beschikking van de kantonrechter daar niets aan afdoen, terwijl werknemer, gelet op de omstandigheden van het geval, bij toepassing van de kantonrechtersformule een aanzienlijke vergoeding zou hebben gekregen.
Het door werkgeefster ingenomen standpunt dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de rede ligt, is temeer onredelijk nu niet aannemelijk is geworden dat werkgeefster, naar zij heeft aangevoerd, geen andere passende functie voor werknemer heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat werkgeefster één van de grootste werkgeefsters in Nederland is, terwijl bovendien de functies waarvoor werknemer in aanmerking zou kunnen komen louter administratief van aard zijn en dus niet gespecialiseerde functies betreffen. Werkgeefster heeft weliswaar overgelegd een overzicht van de 24 vacatures waarop werknemer gesolliciteerd heeft, uit welk overzicht werkgeefster de conclusie trekt dat er weinig vacatures op het niveau van werknemer bij haar aanwezig zijn, maar dat overzicht legt nauwelijks gewicht in de schaal. Uit dat overzicht blijkt dan wel dat werknemer slechts op 2 interne vacatures heeft gesolliciteerd, maar naar de heer Jonk, personeelsadviseur bij werkgeefster, ter zitting heeft verklaard, zijn er wel degelijk vacatures op het niveau van werknemer bij werkgeefster voorhanden. Het had dan ook van werkgeefster verwacht mogen worden, mede in het licht van de omstandigheden dat werknemer al bijna 25 jaren bij haar in dienst is en dat hij slechts tijdens een opleiding heeft gedisfunctioneerd, dat zij zich actief zou hebben opgesteld teneinde een andere functie binnen haar eigen onderneming voor werknemer te vinden. Bovendien had van haar verwacht mogen worden dat zij hem bij interne vacatures voorrang zou hebben verleend. Dat heeft werkgeefster echter niet gedaan. Zo heeft Jonk ter terechtzitting bevestigd de stellingen van werknemer dat het initiatief tot het zoeken van een andere baan geheel aan werknemer is overgelaten en dat hij bij de 2 interne vacatures "gewoon" moest concurreren met andere interne kandidaten. Werkgeefster kan zich in redelijkheid dan ook niet op het gemelde overzicht beroepen. Dat er binnen de onderneming van werkgeefster geen ander passende, vacante functie voor werknemer voorhanden is dan wel op termijn zal komen, is te meer onaannemelijk nu werknemer steeds de bereidheid heeft getoond eventueel in salaris te willen teruggaan en ook buiten het rayon waarin hij tot dusverre werkzaam is geweest, te willen werken.
De conclusie van het vorenstaande is dan ook dat de omstandigheid dat werknemer geen medewerking wenst te verlenen aan een beëindiging in de geest van de vaststellingsovereenkomst niet een omstandigheid van zodanige aard is, dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.