RECHTBANK ZWOLLE
sector civiel
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 86704 / HA ZA 03-618
Uitspraak : 17 december 2003
in de zaak, aanhangig tussen:
[A],
wonende te [plaats 1]
opposante in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. C.W.J. Okkerse.
1. [B]
wonende te [plaats 2];
2. [C]
wonende te [plaats 2];
3. [D]
wonende te [plaats 3], gemeente [gemeente 1];
4. [E]
wonende te [plaats 4], gemeente [gemeente 1];
5. [F],
wonende te [plaats 2],
geopposeerden in conventie,
gedaagden in reconventie,
procureur mr. L.R.G. Uneken,
advocaat mr. A. de Vries te Gieten.
Bij op 23 mei 2003 uitgebrachte dagvaarding is door [A] verzet gedaan tegen het op 16 april 2003 door deze rechtbank bij verstek gewezen vonnis. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- Een conclusie van antwoord in oppositie tevens van antwoord in reconventie van de zijde van [B c.s.];
- Een conclusie van repliek in oppositie tevens van repliek in reconventie van de zijde van [A];
- Een conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte verlaging van eis in conventie van de zijde van [B c.s.]
Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.
De vordering van [A] in oppositie strekt ertoe bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad haar te ontheffen van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij vonnis door de Rechtbank Zwolle d.d. 16 april 2003 (nummer 84720 / HA ZA 03-343) tussen [B c.s.] als eisers en [A] als gedaagde gewezen met veroordeling van [B c.s.] in de kosten van dit verzet.
Daartegen is door [B c.s.] verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering van [A] (in conventie) althans tot ontzegging aan haar van die vordering, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
De vordering van [A] in reconventie strekt ertoe - voor zover het meerdere partijen betreft elk hoofdelijk, des dat de een betalende de andere zal zijn gekweten - respectievelijk [E] en [C] hoofdelijk (ter zake D) respectievelijk [E] (ter zake E)
B: geopposeerden te veroordelen tot schadevergoeding ten bedrage van € 90.909,09 vermeerderd met rente en kosten en vermeerderd met wat eventueel aan geopposeerden in conventie wordt toegewezen, dit alles op grond van dwaling althans onrechtmatige daad althans een toerekenbaar tekortkomen;
C: tot scheiding en deling (indien de primaire vordering ad € 90.909,09 vermeerderd met rente en kosten en met het bedrag waartoe [A] eventueel in conventie wordt veroordeeld te betalen niet volledig wordt toegewezen);
D: [E] en [C] (te veroordelen) tot materiële schadevergoeding aan [A] uit hoofde van ernstige veronachtzaming van hun taken, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
E: [E] en [C] (te veroordelen) tot vergoeding van de immateriële schade van [A] ad € 10.000,00, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
F: [E] (te veroordelen) tot schadevergoeding aan [A] ad € 22.727,00 althans een evenredig deel daarvan door de rechtbank in goede justitie vast te stellen ter zake de niet nakoming van de protocolafspraken subsidiair het niet tot redelijke afspraken komen ter zake het protocol.
G: met veroordeling van [E], [B], [C], [D] en [F] (B ter zake en C), respectievelijk [E] en [C] (D ter zake en E), respectievelijk [E] (ter zake F) in de kosten van deze procedure.
In conventie en in reconventie
1.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast.
[B c.s.] hebben van 19 november 1999 tot 1 juni 2001 samengewerkt in een advocatenmaatschap onder de naam Notariaat [naam maatschap 1]. Met ingang van 1 juni 2000 zijn nog een drietal notarissen als maten tot de maatschap toegetreden, onder wie [A]. De maatschap telde derhalve destijds 9 leden, verdeeld over verschillende standplaatsen. [A] oefende namens de maatschap de notariële praktijk uit te [plaats 5] (gemeente [gemeente 1]).
Nadat de samenwerking per 1 juni 2001 was beëindigd hebben de geopposeerden [B], [C] en [F], zijnde de maten van de voorheen bestaan hebbende notarissenmaatschap [C], [B], [F] Notarissen, hun praktijk in [plaats 2] voortgezet onder de naam Notariaat [naam maatschap 1]. [D] en [E] zijn in maatschapsverband gaan samenwerken onder de naam [E] & [D] Notarissen te [plaats 6] en [plaats 3].
1.2 De twee notarissen die tegelijk met [A] tot de maatschap [naam maatschap 1] waren toegetreden, [H] en [I], zijn ieder huns weegs gegaan na de maatschap opgezegd te hebben op 6 of 8 december 2000 respectievelijk mei 2001. Het negende maatschapslid [J], niet in deze procedure betrokken, heeft op 29 januari 2001 meegedeeld uit de maatschap te willen stappen. Hij is thans zelfstandig als notaris werkzaam te [plaats 2], dus in hetzelfde werkgebied als de huidige maatschap [naam maatschap 1]. De vestiging [plaats 5] waar [A] werkzaam was is gesloten.
1.3 Voor de thans "oude" maatschap [naam maatschap 1] zoals die per 1 juni 2000 compleet werd met de toetreding van [A], [H] en [I] is geen schriftelijke maatschapsovereenkomst opgesteld. Ook is geen beginbalans per die datum opgemaakt.
1.4. In de periode dat (ook) [A] deel uitmaakte van de maatschap zijn aanmerkelijke verliezen geleden. Dat verlies is (vermoedelijk) in belangrijke mate ontstaan door:
a. de als gevolg van de uitbreiding van de maatschap gedane investeringen in onroerende zaken te [plaats 7] en [plaats 8], welke zaken met verlies van de hand moesten worden gedaan;
b. hogere kosten als gevolg van het aantrekken van extra personeel, met name voor de vier nieuwe locaties;
c. dalende omzet in 2000 in plaats van een verwachte omzetstijging.
In april 2001 bleek de "bewaringspositie" (de kwaliteitsrekening) meer dan
fl. 4.000.000,00 negatief. De voorzitter van de Kamer van Toezicht (zijnde de president van de rechtbank Assen) heeft het Bureau Financieel Toezicht verzocht een onderzoek in te stellen naar de financiële situatie van het kantoor, waarbij hij aandrong op een op de meest korte termijn weer "boven de streep" komen van de bewarings- en liquiditeitspositie.
1.5 Alle voormalige maten van [naam maatschap 1], met uitzondering van [A], hebben hun aandeel in het verlies gedragen dan wel zijn met hen regelingen getroffen op grond waarvan hen deswege kwijting is verleend.
1.6 Op 6 december 2002 hebben [B c.s.] verzocht ten laste van [A] conservatoir derdenbeslag te mogen leggen onder de werkgevers van [A], [K] en [L] Notarissen te [plaats 1], waar zij als kandidaat-notaris werkzaam is, zulks voor een bedrag van € 48.500,00. Bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 februari 2003 is dat verzoek afgewezen.
1.7 Bij het verstekvonnis van deze rechtbank van 16 april 2003 waartegen verzet, is [A] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan [B c.s.] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 40.415,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2002 tot de dag van betaling, en om binnen drie dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan uitkering aan [B c.s.] van het onder notaris mr. D. Hoorn te Oosterhesselen berustende depot van € 136.134,06 betreffende de onroerende zaak te [plaats 8], welke schuld door [A] mag worden gecompenseerd met het haar uit dat depot toekomende bedrag van € 15.126,00 zodat zij per saldo aan [B c.s.] nog zou moeten betalen een bedrag van € 25,289,00 en voorts tot betaling van de kosten van het geding.
[A] heeft het volgende gesteld.
2 Bij haar toetreding tot de maatschap [naam maatschap 1] per 1 juni 2000 kregen zij en haar mede-toetreders [I] en [H] de beschikking over de jaarcijfers van de (rechtsvoorganger van de) maatschap over de jaren 1996, 1997 en 1998. Die cijfers lieten getotaliseerd resultaten zien van respectievelijk fl. 1.917.000,00,
fl. 2.657.000,00 en fl. 2.603.000,00. Voor 1999 en volgende jaren werd een groei voorzien. Continuïteitsproblemen begin 2000 op de financiële administratie door ziekte van de boekhouder en het ontbreken van adequate vervanging leidden ertoe dat geen beginbalans ter beschikking kwam per 1 juni 2000. Een maatschapscontract is niet aangeboden aan de nieuwe toetreders. Volstaan werd met een brief gedateerd 3 november 1999 waarin werd verwezen naar een door [A] ten behoeve van de Commissie van Deskundigen opgesteld ondernemingsplan. Er werd haar een arbeidsbeloning van fl. 200.000,00 op jaarbasis in het vooruitzicht gesteld, naast een winstverdeling op basis van een ingroeiregeling. De nieuwe toetreders zouden elk
fl. 200.000,00 aan maatschappelijk kapitaal inbrengen, waarvan de eerste
fl. 100.000,00 bij toetreding en de tweede fl. 100.000,00 gedurende de ingroeiperiode van vijf jaar, in gelijke tranches van fl. 20.000,00 per jaar als kapitaal moesten worden gestort. Rond het moment van toetreding werd echter verzocht ook reeds het tweede deel van fl. 100.000,00 te betalen, aan welk verzoek door [A] is voldaan.
3. In november 2000 kwam het dagelijks bestuur van de maatschap, bestaande uit geopposeerden [C] en [E], met bijstand van de administrateur [naam administrateur] met cijfers waaruit bleek dat de kosten binnen de maatschap de baten overstegen. Dat leidde tot opzegging van het lidmaatschap van de maatschap door [H] en tot inschakeling in februari 2001 van een externe accountant, [externe accountant] r.a. Deze concludeerde dat er twee notarissen teveel waren en dat de vestiging [plaats 5] te zeer concurreerde met de vestiging [plaats 6] en daarom moest worden gesloten. [plaats 5] was de vestiging waarvoor [A] als maat was opgenomen. De opzeggingen door meerdere maatschapsleden (in verband met het financiële debacle, zie hierboven) leidden tot algehele desïntegratie van de nieuwe maatschap.
4. [A] vermoedt voorafgaand aan haar toetreding per 1 juni 2000 verkeerd te zijn geïnformeerd door [B c.s.], zo zij niet is bedrogen. Er is voorts sprake geweest van evident wanbeleid. De negatieve bewaringspositie van meer dan vier miljoen gulden, geconstateerd binnen een jaar na haar toetreding, was buitengewoon laakbaar. Onduidelijk is gebleven wanneer en hoe de negatieve bewaringspositie is ontstaan. Voorts was er een automatiseringsproject genaamd Cognis waarvan de status op 1 juni 2000 onduidelijk was en waarvan met name ook de financiële voorgeschiedenis nimmer concreet in beeld is gebracht. Onduidelijk is welke invloed het project op het debacle van [naam maatschap 1] heeft gehad. Ondanks [A]'s verzoek is nooit een beginbalans opgemaakt, ook niet na het debacle en na aandringen van haar raadsman. Daarom kan ook geen behoorlijke eindpositie worden bepaald. Zij betwist dat de eindafrekening tussen haar en de onverdeelde boedel zou uitkomen op € 40.415,00 negatief. Geopposeerden zullen dat hebben te bewijzen. In ieder geval is in de eerste eindbalans geen rekening gehouden met de arbeidsbeloning die met haar is overeengekomen terwijl verzuimd is daarin te verwerken dat [A] de pensioenpremie in de periode dat ze nog in loondienst was van de maatschap [naam maatschap 1] zelf heeft betaald hoewel de maatschap daartoe contractueel was gehouden. Verder is verzuimd financieel te verwerken dat [A] op verzoek van [E] nog van 1 juni tot 1 september 2000 heeft doorgewerkt op de vestiging [plaats 5] terwijl de revenuen daarvan aan [E] en [D] zijn toegevallen. Deze opsomming is niet limitatief, er zijn meerdere gebreken in de concept eindbalans aan te wijzen. [E] is voorts weigerachtig gebleven tot nakoming van de afspraak fl. 50.000,00 te betalen voor het overdrachtsprotocol van de vestiging [plaats 5]. [A] erkent dat de maatschap verlies heeft geleden maar er bestaat geen duidelijkheid in verband met de vraag waardoor dit verlies is ontstaan. Onduidelijk is ook wanneer in 2000 de omzet is gedaald. Op al haar vragen aan de oude maatschapsleden heeft [A] slechts onduidelijke antwoorden gekregen.
5. In reconventie vordert [A] schadevergoeding op grond van dwaling respectievelijk op grond van onrechtmatige daad dan wel toerekenbaar tekortkomen van [B c.s.] Zij is op korte termijn fl. 200.000,00 met rente kwijtgeraakt met rente en heeft veel kosten moeten maken. Subsidiair vordert [A] schadevergoeding van [C] en [E], de dagelijkse bestuurders van de maatschap, die naar haar mening evident wanbeleid hebben gevoerd, waardoor zij in haar vermogen is benadeeld. Zij hebben verzuimd de inlichtingen en bewijsstukken te verschaffen die [A] redelijkerwijs nodig heeft om zich een oordeel over (de winst of) het verlies van de maatschap te vormen. Zij vordert in dat verband € 322.727,00 althans een evenredig deel daarvan en tevens de immateriële schade die zij lijdt doordat haar goede naam is aangetast door deelname aan een notarissenmaatschap waarbij "langdurig" de kwaliteitsrekening is aangewend voor de financiering van de maatschapschulden. [A] stelt die schade op € 10.000,00.
6. [B c.s.] hebben de stellingen van [A] gemotiveerd weersproken. Zo stellen zij dat [A] de enige ex-maat is die achteraf alsnog een tussentijdse balans per de datum van haar toetreding tot de maatschap verlangde. [B c.s.] hebben tegen het ontbreken daarvan nooit bezwaar gemaakt.[A] diende volgens hen de kosten in verband met het opmaken van zo'n beginbalans te dragen, hetgeen [A] steeds heeft geweigerd. Zij is ook de enige ex-maat met wie helemaal geen regeling viel te treffen. Met het fenomeen inzakkende markt had bij het aangaan van het nieuwe maatschapsverband niemand rekening gehouden. Aanvankelijk was met [A] overeen gekomen dat zij slechts fl. 100.000,00 als maatschapskapitaal zou inbrengen, maar in verband met de voorziene investeringen is nader overeen gekomen dat zij fl. 200.000,00 aan de maatschap zou voldoen. Zij heeft conform gehandeld. Omdat over de periode van haar deelname aan de maatschap verlies is geleden, is zij overeenkomstig artikel 4 van de maatschapsovereenkomst (de oude maatschapsovereenkomst tussen [C], [B], [F] en [J] van 17 maart 1999) rente verschuldigd over het tekort op haar niet-opvraagbare deel in het maatschapskapitaal. In afwijking van die maatschapsovereenkomst was in verband met de vele overeengekomen extra investeringen tussen alle maten nader overeengekomen dat dat niet opvraagbare deel fl. 200.000,00 bedroeg. [A]'s aandeel in de koopsom van het pand in [plaats 8] is afgeschreven op [A]'s niet-opvraagbare aandeel in het maatschapskapitaal. Dat pand is met verlies verkocht en met toestemming van [A] aan de koper geleverd na de periode waarop de concept eindbalans betrekking heeft. [A] stelt zich volgens [B c.s.] onredelijk op, hetgeen mede blijkt uit het feit dat zij de enige is die niet vatbaar is gebleken voor een regeling in der minne.
[A] zal haar stelling als zouden de cijfers voor haar toetreding zijn gemanipuleerd, moeten bewijzen. Rond het tijdstip van haar toetreding kwam het jaarrapport 1999 gereed. Dat rapport vertoonde het verwachte positieve resultaat dat in lijn lag met de voorafgaande jaren. Ook volgens de Wet op het Notarisambt is bij zelfstandige vestiging een break-even point eerst na drie jaar bereikt.
Van wanbeleid van [C] en [E] is niet gebleken. Voorafgaand aan haar toetreding tot de maatschap was [A] overigens reeds langdurig voor [E] c.s. werkzaam en zij kende het kantoor van [C] goed. [B c.s.] hebben op hun beurt voor [A] nooit geheimen gehad.
Wat betreft de subsidiair gevorderde verdeling betwisten [B c.s.] dat sprake zou zijn van zaken waarin [A] thans nog mede-gerechtigde is.
Beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
7. In haar beschikking van 19 februari 2003, overgelegd als productie 11 bij de verzetdagvaarding, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet is uit te sluiten dat de bodemrechter tot de conclusie komt dat het bestuur van de ontbonden maatschap bij of na toetreding van [A] zich heeft schuldig gemaakt aan onrechtmatig handelen jegens [A] waarvoor de maatschap aansprakelijk kan worden gehouden. Aan de beantwoording van alle vragen die in dat verband rijzen zal de rechtbank niet kunnen toekomen zonder voorafgaand en gedegen deskundigenonderzoek, en wel onderzoek door één deskundige. De rechtbank geeft partijen reeds op voorhand mee dat, indien de deskundige zou concluderen dat bepaalde vragen niet (afdoende) kunnen worden beantwoord als gevolg van de ontbrekende en niet meer te reconstrueren beginbalans, die omstandigheid naar haar oordeel voor rekening en risico van geopposeerden dient te komen nu het hoogst onzorgvuldig is te achten dat zij een maatschap van de onderwerpelijke omvang en met nieuwe toetreders en omvangrijke investeringen, met name in onroerend goed, zonder zo'n beginbalans gestalte hebben gegeven.
8. De rechtbank stelt zich voor dat de deskundige in ieder geval de hierna te formuleren vragen zal beantwoorden. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld ter rolle hun commentaar daarop te geven en eventueel aanvullende vragen te formuleren en voor te stellen, zonder dat de rechtbank zich daaraan overigens gebonden zal achten. Het ware aan te bevelen dat partijen het bij voorbaat onderling eens worden over alle aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank stelt zich voor, tenzij partijen met een afwijkend eensluidend voorstel komen, om als deskundige te benoemen:
J. de Vries ra verbonden aan Price Waterhouse Coopers te Utrecht.
9. Op [A] rust de bewijslast van haar stellingen zodat zij in beginsel de kosten van het onderzoek zal hebben te dragen. Evenwel vindt de rechtbank in de omstandigheden en met name in het voor rekening van geopposeerden komende ontbreken van een beginbalans aanleiding de kosten van het onderzoek in afwachting van de einduitspraak gelijkelijk voor rekening van beide partijen te laten.
10. De rechtbank stelt zich voor de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
1. Is het u mogelijk alsnog een nauwkeurige en verantwoorde beginbalans van de nieuwe maatschap per 1 juni 2000 op te maken en zo ja, wilt u die balans dan opmaken. Zo neen, door welke feiten en omstandigheden is u dat niet mogelijk.
2. Kunt u verklaren dat de aan de nieuwe toetreders onder wie mevrouw [A] ter beschikking gestelde jaarcijfers van de rechtsvoorgangers van de maatschap over de jaren 1996, 1997 en 1998 met getotaliseerde resultaten van respectievelijk Nlg.1.917.000,00, Nlg. 2.657.000,00 en Nlg. 2.603.000,00 (vergelijk dagvaarding in oppositie pagina 3 sub 1 onder "conventie") een juist beeld gaven van de financiële situatie in die maatschappen voorafgaand aan de toetreding, en met name of die jaarstukken aanleiding konden geven tot de klaarblijkelijke verwachting van de notarissen [B], [C], [D], [E] en [F] (en [J], geen partij in deze procedure) dat voor hun per 1 januari 1999 opgerichte maatschap [naam maatschap 1] "voor 1999 en volgende jaren" een groei kon worden voorzien.
11. De zaal zal als na te melden naar de rol worden verwezen.
in conventie en in reconventie
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 14 januari 2004 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte ter rolle uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan deze deskundige voor te leggen vragen;
- houdt iedere verdere uitspraak aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns, en in het openbaar uitgesproken op
woensdag 17 december 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.