ECLI:NL:RBZWO:2004:AO1864

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
12 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
92056 JZ RK 03-575
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Miltenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen opgelegd aan minderjarigen tijdens contact met ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zwolle op 12 januari 2004 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van drie minderjarigen, die onder toezicht stonden van een gezinsvoogdij-instelling. De minderjarigen, vertegenwoordigd door hun procureur mr. R.M.J. Lanting, verzochten om de vervallenverklaring van een aanwijzing die door de gezinsvoogdij-instelling was gegeven. Deze aanwijzing hield in dat er tijdens een gepland gesprek tussen de minderjarigen en hun moeder bepaalde afspraken in acht genomen moesten worden, waaronder het verbod om over de familie [familie X] te spreken. De ouders van de minderjarigen, de moeder en de vader, waren ook aanwezig bij de zitting, evenals een vertegenwoordiger van de gezinsvoogdij-instelling, G. Groeneveld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen niet instemden met de opgelegde afspraken, die zij als beperkingen ervoeren in hun contact met hun moeder. De kinderrechter oordeelde dat de gezinsvoogdij-instelling met de opgelegde afspraken in feite aanwijzingen had gegeven die het contact tussen de minderjarigen en hun moeder beperkten. De minderjarigen hadden bezwaar tegen het verbod om over hun familie te spreken, wat voor hen van groot belang was. Het gesprek op 19 november 2003 heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat de minderjarigen de afspraken niet konden onderschrijven.

De kinderrechter concludeerde dat de termijn tussen de aanwijzing en het geplande gesprek te kort was om het verzoek tot vervallenverklaring in te dienen. Tijdens de zitting bleek dat het contact tussen de ouders en de minderjarigen inmiddels was hersteld en dat er ontmoetingen hadden plaatsgevonden. De kinderrechter oordeelde dat er geen belang meer was bij het verzoek van de minderjarigen, en verklaarde hen niet ontvankelijk in hun verzoek. De kinderrechter benadrukte dat de gezinsvoogdij-instelling de belangen van de minderjarigen moet behartigen, maar dat dit niet altijd betekent dat zij bij elkaar geplaatst moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector civiel recht
Kinderrechter.
Zaaknummer : 92056 JZ RK 03-575
Datum : 12 januari 2004
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
1. [verzoekster 1],
2. [verzoekster 2],
3. [verzoekster 3],
allen verblijvende te [woonstede],
[postcode en woonplaats],
[adres],
procureur mr. R.M.J. Lanting,
hierna als de minderjarigen aangeduid,
verzoeksters,
en
1. [de moeder],
en
2. [de vader],
beiden wonende [postcode en woonplaats],
[adres],
hierna als de moeder c.q. de vader, respectievelijk de ouders aangeduid,
3. STICHTING NIDOS,
gevestigd 8051 BD Hattem,
Eikenlaan 17,
hierna als de gezinsvoogdij-instelling aangeduid,
belanghebbenden.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De minderjarigen hebben op 21 november 2003 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ingediend tot vervallen verklaring van een aanwijzing.
De kinderrechter heeft kennis genomen van:
- een brief d.d. 19 november 2003 waarin de afspraken voor het gesprek tussen de minderjarigen en de moeder op 19 november 2003, opgesteld door de gezinsvoogdij-instelling zijn neergelegd;
- een brief van de gezinsvoogdij-instelling aan mr. R.M.J. Lanting d.d. 3 december 2003;
- een brief van mr. R.M.J. Lanting aan de gezinsvoogdij-instelling d.d. 4 december 2003.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren op 15 december 2003.
Verschenen zijn:
- de minderjarigen, bijgestaan door mr. R.M.J. Lanting;
- de ouders;
- G. Groeneveld namens de gezinsvoogdij-instelling.
Als tolk in de Nederlands-Arabische taal is aanwezig geweest A. Abdelrahman.
VASTSTAANDE FEITEN
De minderjarige kinderen van de moeder en de vader zijn:
1. [verzoekster 1], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats];
2. [verzoekster 2], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats];
3. [verzoekster 3], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
De ouders zijn belast met het gezag.
De minderjarigen verblijven elders.
Bij beschikking van 29 september 2003 met herstelbijlage heeft de kinderrechter in deze rechtbank de minderjarigen tot 29 september 2004 onder toezicht gesteld van de gezinsvoogdij-instelling.
Tevens is bij die beschikking de gezinsvoogdij-instelling gemachtigd de minderjarigen tot
29 september 2004 uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang gevolgd door een voorziening voor verzorging en opvoeding (trajectplaatsing).
BEOORDELING VAN DE ZAAK
De kinderrechter begrijpt het verzoek van de minderjarigen in die zin dat zij verzoeken de beslissing van de gezinsvoogdij-instelling, waarbij de gezinsvoogdij-instelling aanwijzingen geeft voor het contact tussen hen en hun ouders/moeder te beperken, vervallen te verklaren.
De gezinsvoogdij-instelling voert aan dat er geen sprake is van een aanwijzing.
De minderjarigen zijn uit huis geplaatst. Gedurende vier maanden is er geen contact geweest tussen de minderjarigen en de ouders. Op woensdagavond 19 november 2003 was er in aanwezigheid van de gezinsvoogdes een gesprek gepland tussen de minderjarigen en de moeder. De ouders hadden de wens te kennen gegeven dat de minderjarigen het weekend van 23 november 2003 weer bij hen zouden zijn. Voorafgaande aan het geplande gesprek op 19 november heeft de gezinsvoogdes schriftelijk enkele tijdens dat gesprek in acht te nemen afspraken aan de minderjarigen voorgelegd. Het betreft hier de volgende afspraken:
- "er wordt Nederlands gesproken;
- de situatie rond de familie [familie X] wordt naar een later tijdstip verschoven en nu niet besproken;
- indien niet wordt voldaan aan deze afspraken stopt gezinsvoogd het gesprek en gaat het bezoek op 23 november niet door;
- indien een van beide partijen deze afspraken van tevoren niet onderschrijft, gaat het gesprek niet door."
De minderjarigen kunnen niet met deze afspraken instemmen. Met name maken zij er bezwaar tegen dat de familie [familie X] niet ter sprake mag komen. Deze familie is heel belangrijk voor de minderjarigen. Deze familie is hen altijd tot steun geweest en zijn de enigen waarin de minderjarigen nog vertrouwen hebben en waar zij zich veilig voelen. Door deze familie voelen zij zich begrepen volgens hun eigen waarden en normen.
De afspraken zijn niet tot stand gekomen en het gesprek tussen de minderjarigen en de moeder heeft dan ook niet plaats gevonden.
Voor zover noodzakelijk, aldus artikel 1:263a B.W., kan de gezinsvoogdij-instelling met het oog op het doel van de uithuisplaatsing voor de duur van de uithuisplaatsing het contact tussen de minderjarige en de met het gezag belaste ouder beperken. Zo'n beslissing van de gezinsvoogdij-instelling geldt als een aanwijzing. De minderjarige van twaalf jaar of ouder kan, aldus artikel 1:259, eerste lid B.W. de kinderrechter verzoeken zo'n aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Naar het oordeel van de kinderrechter zijn de door de gezinsvoogdij-instelling voorgelegde afspraken in feite aanwijzingen om het geplande gesprek tussen de minderjarigen en de moeder te reguleren. Het verbieden van een specifiek gespreksonderwerp is naar het oordeel van de kinderrechter een beperking van het contact tussen de minderjarigen en de moeder. De bezwaren van de minderjarigen tegen bepaalde onderdelen van de aanwijzing hebben er uiteindelijk toe geleid, dat het gesprek tussen de minderjarigen en de moeder op 19 november 2003 dan ook niet heeft plaatsgevonden. Het feit dat het schriftelijke stuk dat de gezinsvoogdij-instelling heeft voorgelegd en waarvan nadien een afschrift aan de kinderrechter is overgelegd, niet de vorm heeft van een aanwijzing, is geen beletsel om toch van een aanwijzing te spreken. De minderjarigen hebben dan ook terecht hun bezwaren tegen de gegeven contactbeperking tussen hen en de moeder aan de kinderrechter voorgelegd.
De termijn gelegen tussen het geven van de aanwijzing tot beperking van het contact tussen de minderjarigen en de moeder was echter zo kort dat de minderjarigen eerst na het tijdstip van het geplande gesprek tussen hen en de moeder ertoe konden overgaan hun verzoek tot vervallenverklaring in te dienen. Tijdens de zitting is gebleken dat het contact tussen de ouders en de minderjarigen is hersteld en dat er reeds een aantal ontmoetingen heeft plaatsgevonden. Op geen enkele wijze is de kinderrechter gebleken dat voor wat betreft het contact tussen de minderjarigen en hun ouders nog steeds de als gepresenteerde afspraken gegeven aanwijzingen van kracht zijn. Met name is de kinderrechter niet gebleken dat in het contact tussen de ouders en de minderjarigen uitsluitend de Nederlandse taal gebruikt dient te worden en dat de familie [familie X] niet ter sprake mag komen. Naar het oordeel van de kinderrechter is dan ook ieder belang om op het verzoek van de minderjarigen de gegeven aanwijzingen vervallen te verklaren komen te vervallen. De minderjarigen zullen dan ook in hun verzoek niet ontvankelijk worden verklaard, waarbij de kinderrechter erop wijst dat de grond daartoe niet gelegen is in het feit dat er geen sprake zou zijn van een aanwijzing, maar omdat ieder belang aan het geven van een beslissing thans is komen te vervallen.
Ten slotte wil de kinderrechter nog opmerken dat de gezinsvoogdij-instelling bij uitstek de taak heeft de belangen van de minderjarigen te behartigen. Uiteraard dient de gezinsvoogdij-instelling daarbij met de wensen van de minderjarigen rekening te houden. De kinderrechter begrijpt dat de minderjarigen de wens hebben om bij elkaar te blijven omdat zij veel steun aan elkaar hebben. De minderjarigen dienen er echter rekening mee te houden dat, nog daargelaten de vraag of dit praktisch uitvoerbaar is, het niet in het belang van elke afzonderlijke minderjarige hoeft te zijn om hen bij elkaar te plaatsen.
BESLISSING
Verklaart het verzoek van de minderjarigen niet ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. W. Miltenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
F.A. Paasma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2004.
HOGER BEROEP
Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de kinderrechter kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden na de datum van de uitspraak.
Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur/advocaat verplicht.