ECLI:NL:RBZWO:2004:AO4339

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1340
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mogelijkheid tot het houden van een referendum over het raadsbesluit ontwikkeling multifunctioneel stadioncomplex Oosterenk

In deze zaak gaat het om de mogelijkheid om een referendum te houden over het raadsbesluit van de gemeente Zwolle met betrekking tot de ontwikkeling van een multifunctioneel stadioncomplex voor FC Zwolle. De rechtbank heeft op 13 februari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere besluit van de gemeente om geen referendum te houden werd bevestigd. De eisers, waaronder voetbalverenigingen en andere belanghebbenden, hadden beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank overwoog dat de Tijdelijke referendumwet en de Referendumverordening Zwolle 1997 van toepassing zijn. De rechtbank concludeerde dat het raadsbesluit niet onder de categorieën valt die een referendum mogelijk maken, en dat de gemeente geldige redenen had om geen referendum te houden. De rechtbank oordeelde dat de door de gemeente aangevoerde redenen, zoals de financiële gevolgen en de staat van de huidige accommodaties van de betrokken voetbalverenigingen, voldoende waren om het verzoek om een referendum af te wijzen. De rechtbank verklaarde het beroep van enkele eisers niet-ontvankelijk en het beroep van de overige eisers ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van de gemeente in het nemen van besluiten over de ontwikkeling van het stadioncomplex en de noodzaak om de belangen van de betrokken partijen in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg. nr.: 03/1340
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A e.a., allen wonende te B, eisers,
en
de Raad van de gemeente Zwolle, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. van Wijmen, advocaat te Zwolle,
en als belanghebbenden:
1. Voetbalvereniging FC Zwolle (verder te noemen: FC Zwolle), gevestigd te Zwolle;
2. Stadion Ontwikkeling Zwolle BV (verder te noemen: SOZ), gevestigd te Utrecht,
3. Voetbalvereniging Be Quick ’28 (verder te noemen Be Quick ’28), gevestigd te Zwolle,
4. Voetbalvereniging SC Hanze (verder te noemen SC Hanze), gevestigd te Zwolle.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 6 oktober 2003, verzonden 9 oktober 2003.
2. Ontstaan en loop van de procedure
In de openbare vergadering van 17 maart 2003 heeft verweerder, naar aanleiding van het inleidend verzoek d.d. 11 maart 2003 van C tot het houden van een referendum over het raadsbesluit “Ontwikkeling multifunctioneel stadioncomplex Oosterenk”, besloten dat dit raadsbesluit geen onderwerp van een referendum kan zijn. Tegen dit besluit zijn op 29 maart 2003 bezwaarschriften ingediend, welke bij het bestreden besluit ongegrond zijn verklaard, behoudens dat van D, dat niet-ontvankelijk is verklaard.
Op 21 oktober 2003 hebben eisers daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 19 november 2003 is dat verzoek afgewezen.
Bij schrijven van 5 en van 19 januari 2004 hebben Be Quick ’28 respectievelijk verweerder door de rechtbank gestelde vragen beantwoord en ook FC Zwolle heeft dat gedaan, bij ongedateerd schrijven, ontvangen op 21 januari 2004. Op 26 januari 2004 hebben eisers nadere stukken ingezonden.
Het beroep is op 4 februari 2004 ter openbare zitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- eisers, vertegenwoordigd door E en F;
- verweerder, vertegenwoordigd door mw. mr. W.A. Visser en drs. P. Rhebergen ambtenaren van de gemeente Zwolle, bijgestaan door de gemachtigde mr. J.A. van Wijmen, voornoemd;
- belanghebbende 1, bij gemachtigde R.K.E. Buysrogge;
- belanghebbende 2, bij gemachtigde L.J. Regterschot;
- belanghebbende 3, bij gemachtigde A.L. Venema.
Belanghebbende 4 is niet verschenen.
3. Motivering
Formeel:
Van degenen die beroep hebben ingesteld hebben de volgende personen – blijkens de gedingstukken – in strijd met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet eerst bezwaar gemaakt:
- G
- H
Zij kunnen om die reden niet in hun beroep worden ontvangen.
Door eisers is ook opgekomen tegen het besluit van verweerder om het bezwaarschrift van D niet ontvankelijk te verklaren. D heeft zelf geen beroep ingesteld en van een machtiging om dat namens hem te doen is niet gebleken. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat eisers op eigen titel opkomen tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, echter zonder dat hun belang daarbij rechtstreeks is betrokken. Omdat zij in zoverre niet als belanghebbende zijn aan te merken dienen zij op dit punt in hun beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Inhoudelijk:
Verweerder is sedert enige jaren bezig om te komen tot planontwikkeling met betrekking tot het zogenoemde Oosterenkgebied te Zwolle. In dit kader heeft verweerder in zijn vergadering van 17 maart 2003 (met 33 stemmen vóór en 4 tegen) besloten om in te stemmen met en, onder andere planologisch en financieel, medewerking te verlenen aan de ontwikkeling en de bouw van een multifunctioneel stadioncomplex voor FC Zwolle, met bijbehorende voorzieningen, alsmede aan de aanleg van een sportcomplex met alle bijbehorende werken ten behoeve van Be Quick ’28, het verplaatsen van de SC Hanze en de gedeeltelijke revitalisering van de Westerveldse Aa en de verbetering van de infrastructuur ter plaatse (verder te noemen: het ontwikkelingsbesluit). Tevens is daarbij besloten een gemeentelijke bijdrage van 10,3 miljoen euro beschikbaar te stellen.
Het inleidend verzoek om een referendum te houden alsook verweerders in bezwaar gehandhaafde besluit dat een referendum niet mogelijk is, zien op voren bedoeld ontwikkelingsbesluit en in het bijzonder op de gemeentelijke financiële betrokkenheid daarbij.
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Tijdelijke referendumwet (Stb. 2001, 388) geeft, onder meer, regels met betrekking tot het houden van raadgevende correctieve referenda over enkele, in artikel 8 van die wet genoemde besluiten van de gemeenteraad. Het raadsbesluit waar het in dit geding over gaat behoort niet tot die categorieën besluiten. Gelet op de slotbepalingen van genoemde wet zijn hier derhalve van toepassing de voorschriften zoals vervat in de Referendumverordening Zwolle 1997, verder aan te duiden als de Verordening.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening kan de raad besluiten een referendum te houden over een raadsbesluit. In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat een aantal daar nader aangeduide categorieën raadsbesluiten geen onderwerp van een referendum kunnen zijn.
Het besluit ten aanzien waarvan een inleidend verzoek om een referendum is gedaan is een raadsbesluit, zodat daarover een referendum kan worden gehouden tenzij zich één van de uitzonderingen, genoemd in artikel 2, tweede lid van de Verordening, zou voordoen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zich hier de uitzonderingsgrond voordoet, genoemd in artikel 2, tweede lid, aanhef en sub l, luidende:
de volgende raadsbesluiten kunnen geen onderwerp zijn van een referendum:
(….)
l. besluiten, waarvan de raad van mening is dat er andere dan hiervoor genoemde dringende redenen zijn om geen referendum te houden.
Gelet op de bewoordingen van deze bepaling is niet het oordeel van de rechter maar van verweerder maatgevend waar het gaat om de vraag of er sprake is van dringende redenen. De rechter heeft op dit punt de mening van verweerder te eerbiedigen tenzij geoordeeld zou moeten worden dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in casu dringende redenen voordoen.
Derhalve staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verweerder de door hem aangevoerde omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen kwalificeren als dringende redenen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en sub l, van de Verordening.
Met eisers is de rechtbank van oordeel dat die vraag beantwoord moet worden naar de situatie ten tijde van het bestreden besluit, derhalve 6 oktober 2003. Die situatie verschilde evenwel, ondanks een enigszins gunstiger financiële positie van FC Zwolle, niet wezenlijk van die ten tijde van het primaire besluit van 17 maart van dat jaar.
Verweerder heeft een tweetal omstandigheden aangemerkt als dringende redenen, die aan het houden van een referendum in de weg staan. In eerste plaats betreft dat het risico dat door de onzekerheid en het extra tijdsverloop die het gevolg zijn van het houden van een referendum, degenen die op enigerlei wijze geïnteresseerd zijn om als commerciële partij betrokken te zijn bij het nieuwe stadioncomplex, de animo om daar financieel in deel te nemen zullen verliezen. Hetzelfde geldt voor degenen die als lid van de Business Club of anderszins sponsor zijn van FC Zwolle of zouden overwegen om dat te worden.
De tweede omstandigheid is het gegeven dat zowel Be Quick ’28 als SC Hanze gebruik maken van accommodatie die in een zodanig deplorabele staat verkeert (met name de kleedkamers) dat dit gebruik uit een oogpunt van hygiëne en veiligheid in feite niet meer verantwoord is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen onredelijk standpunt inneemt door deze omstandigheden aan te merken als dringende redenen die zich verzetten tegen het houden van een referendum.
Wat betreft de financiële positie van FC Zwolle lijkt de vrees gerechtvaardigd dat die aanzienlijk zal verzwakken wanneer (potentiële) sponsoren de interesse verliezen. Dat zulks zal gebeuren wanneer tot een referendum wordt overgegaan acht de rechtbank niet onaannemelijk. Daardoor zouden opnieuw problemen kunnen ontstaan om de vereiste voetballicentie van de KNVB te verkrijgen (voor het seizoen 2004-2005). Tevens zou dat er zeer waarschijnlijk toe leiden dat één van de doelstellingen van het raadsbesluit van 17 maart 2003, te weten het afbouwen van de financiële afhankelijkheid van FC Zwolle van de gemeente Zwolle, niet of maar beperkt zou worden bereikt.
Door het afhaken van commerciële partijen zou ook de realisering van het nieuwe multifunctionele stadioncomplex op losse schroeven kunnen komen te staan, waardoor Zwolle de kans op een moderne voetbalaccommodatie op (eredivisie)niveau voorbij zou zien gaan.
Ten aanzien van de door Be Quick ’28 en SC Hanze gebruikte accommodatie acht de rechtbank met het door verweerder overgelegde schouwverslag van 21 februari 2003 en de daarbij gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat dit onderkomen nauwelijks nog bruikbaar is en dat in geval van vertraging van de nieuwbouwplannen verweerder opnieuw substantiële bedragen zal moeten uitgeven voor het verlengen van de levensduur van de betreffende gebouwen.
Erkend moet worden dat met betrekking tot een potentieel referendabel raadsbesluit, door de lange tijd die veelal met de besluitvoorbereiding is gemoeid en/of door de grote (financiële) belangen die worden gediend door de uitvoering ervan, zich nogal eens de situatie zal voordoen dat er grote druk is om het besluit ook met voortvarendheid uit te voeren als het eenmaal is genomen. Dat gegeven maakt dat met reden betwijfeld kan worden of de hier aan de orde zijnde uitzonderingsgrond in de loop van de tijd wel zal worden toegepast met de terughoudendheid die blijkens de toelichting op de Verordening geboden is. Het is echter niet aan de rechter, die steeds het concrete voorliggende geval op zijn merites moet beoordelen, om op grond van vrees voor een zich van de toelichting verwijderende toepassing een nadere clausulering en beperking te lezen in de op zich duidelijke tekst van de Verordening. Die tekst laat verweerder de ruimte om in ieder afzonderlijk geval opnieuw te bezien of er sprake is van dringende redenen.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de (terughoudende) rechterlijke toetsing niet kan leiden tot aantasting van het bestreden besluit.
Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is mitsdien ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank
- Verklaart het beroep van G en H niet-ontvankelijk;
- Verklaart het beroep van de overige eisers niet-ontvankelijk voorzover gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift van C;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Gewezen door mr. H.C. Moorman, voorzitter, mevr. mr. M.H.P. Beukelman en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2004
in tegenwoordigheid van R.K. Witteveen als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op 13 februari 2004.