ECLI:NL:RBZWO:2004:AO5288

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
93955 / KG ZA 04-76
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van lijfsdwang bij herhaaldelijk contactverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 9 maart 2004 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser had eerder een verbod verkregen tegen gedaagde om contact op te nemen, op straffe van dwangsommen. Ondanks dit verbod heeft gedaagde herhaaldelijk contact gezocht met eiser, waarbij zij claimde berichten van de Heilige Geest te ontvangen die zij aan eiser moest doorgeven. Gedaagde had inmiddels een bedrag van €6.500 aan dwangsommen verbeurd, maar er was twijfel of zij deze kon betalen.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van eiser en gedaagde afgewogen. Eiser had belang bij de bescherming tegen gedaagde, die zich niet aan eerdere verboden hield. De rechter oordeelde dat de toepassing van lijfsdwang gerechtvaardigd was, omdat andere dwangmiddelen niet effectief waren gebleken. Gedaagde werd verboden om eiser op welke wijze dan ook lastig te vallen en zich binnen een straal van vijf kilometer van zijn woning of op de terreinen van zijn werkgever te bevinden.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang voor vijf dagen bij iedere overtreding door gedaagde. Tevens werd gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van het niet naleven van contactverboden en de mogelijkheid van lijfsdwang als laatste redmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Zaaknr/rolnr: 93955 / KG ZA 04-76
Uitspraak: 9 maart 2004
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. E.J.A. Vilé te Utrecht,
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
in persoon verschenen.
PROCESGANG
[eiser] heeft [gedaagde] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt er toe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] te verbieden om [eiser] op welke wijze dan ook lastig te vallen in de ruimste zin van het woord, in het bijzonder door hem te hinderen, te bedreigen, mondeling of schriftelijk contact te zoeken en/of te leggen, al dan niet via werkgeefster en/of collega's;
II [gedaagde] te verbieden om zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis te bevinden of op te houden in een straal van vijf kilometer van het woonadres van [eiser] te [woonplaats eiser], aan het adres [adres eiser] ([postcode eiser]);
III [gedaagde] te verbieden om zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis te bevinden of op te houden in één van de gebouwen dan wel de terreinen van de [werkgever eiser] te [vestigingsplaats van werkgever van eiser] aan het adres [adres van werkgever van eiser];
IV dit vonnis uitvoerbaar te verklaren bij lijfsdwang voor vijf dagen voor iedere overtreding door [gedaagde] van een van de onder I, II en III omschreven verboden;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Door [gedaagde] is - onder meer middels een stuk gedateerd 25 februari 2004 - verweer gevoerd tegen de vordering met conclusie tot afwijzing ervan.
Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht, waarna partijen hebben verzocht vonnis te wijzen.
MOTIVERING
1 In dit geding wordt van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Bij kort geding vonnis van 23 juli 2003 (87765 / KG ZA 03-318) heeft de voorzieningenrechter - onder gelijktijdige afwijzing van een door [eiser] gevorderde bevoegdheid om lijfsdwang te mogen uitoefenen - [gedaagde] verboden [eiser] op welke wijze dan ook lastig te vallen in de ruimste zin van het woord alsmede om zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis te bevinden of op te houden in een straal van vijf kilometer van het woonadres van [eiser], danwel van de [werkgever eiser], onder verbeurte van een dwangsom.
1.2 Het kort geding vonnis is op 25 juli 2003 aan [gedaagde] in persoon betekend.
1.3 In ieder geval vanaf 27 november 2003 heeft [gedaagde] diverse malen contact gezocht met [eiser] middels het sturen van onder andere brieven en e-mails.
2 Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 [gedaagde] heeft zich beroepen op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze zaak door een kerkelijke instantie dient te worden beoordeeld.
Voor het overige heeft [gedaagde] erkend dat zij na voormeld vonnis contact heeft gezocht met [eiser] middels de namens [eiser] als producties 3, 5, 7 tot en met 17 overgelegde brieven en e-mails.
2.2 De voorzieningenrechter acht zich, gezien de aard van de vordering, bevoegd van het geschil kennis te nemen.
2.3 Kernvraag van dit geschil is of thans voldoende is gebleken van omstandigheden die een uitvoerbaar bij lijfsdwang kunnen rechtvaardigen.
2.4 Bij de beoordeling van de kernvraag is van belang:
1. is aannemelijk dat toepassing van een ander dwangmiddel dan lijfsdwang onvoldoende uitkomst biedt;
2. rechtvaardigt het belang van de eisende partij, rekening houdend met het belang van de gedaagde partij, de toepassing van lijfsdwang.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In voormeld vonnis van 23 juli 2003 is het volgende overwogen:
"Voor toewijzing van de gevorderde uitvoerbaarheid bij lijfsdwang bestaat voorshands geen aanleiding. Lijfsdwang is een zeer zware maatregel die in beginsel alleen toegepast dient te worden indien vaststaat dat andere maatregelen niet effectief (kunnen) zijn. Dat is in dezen niet het geval. Immers niet aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde] zich niet van de hierna te verbieden gedragingen zal laten weerhouden door het vooruitzicht dwangsommen te verbeuren als zij die verboden overtreedt. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] geen verhaal biedt."
2.6 Bekeken dient te worden of thans sprake is van nieuwe feitelijke omstandigheden die een nieuwe grondslag opleveren voor de vordering.
2.7 [eiser] heeft gesteld, hetgeen door [gedaagde] grotendeels niet is betwist en zelfs door haar is bevestigd, dat [gedaagde] na betekening aan haar van voormeld vonnis de gedragingen die in dat vonnis als onrechtmatig waren beschouwd heeft voortgezet. Vaststaat dat [gedaagde] de verboden in voornoemd vonnis 13 maal heeft overtreden, zodat zij aan [eiser] een bedrag van EURO 6.500,-- aan verbeurde dwangsommen verschuldigd is.
2.8 [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] geen verhaal biedt voor deze dwangsommen. Als gevolg hiervan heeft de oplegging van de dwangsommen in voormeld vonnis in de praktijk geen effect gesorteerd. Voorshands is dan ook voldoende gebleken dat toepassing van een ander dwangmiddel dan lijfsdwang onvoldoende uitkomst biedt.
2.9 [gedaagde] heeft ter zitting aangekondigd thans geen reden te hebben nog contact met [eiser] op te nemen. Zij heeft echter ter zitting meegedeeld dat indien zij wederom informatie heeft waarvan zij vindt dat het aan [eiser] dient te worden doorgegeven - zij ontvangt die informatie van de Heilige Geest -, zij zich niet zal laten weerhouden deze informatie aan hem door te geven.
Gelet hierop en in samenhang met het feit dat [gedaagde] zich reeds gedurende een lange periode, te weten vanaf half mei 2002 tot heden, met tussenpozen, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gedragen, zelfs na het vonnis van 23 juli 2003, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [eiser] bij toepassing van de lijfsdwang in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij niet-toepassing daarvan.
Hoewel de vorderingen sub I, II en III - met uitzondering van de sub II en III gevorderde termijnen - reeds zijn toegewezen bij het vonnis van 23 juli 2003, kunnen zij gezien het vorenstaande nogmaals worden toegewezen om de reden dat [eiser] belang heeft bij de hiermee samenhangende vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang.
De uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang zal als na te melden worden toegewezen.
2.10 [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
I verbiedt [gedaagde] om [eiser] op welke wijze dan ook lastig te vallen in de ruimste zin van het woord, in het bijzonder door hem te hinderen, te bedreigen, mondeling of schriftelijk contact te zoeken en/of te leggen, al dan niet via werkgeefster en/of collega's;
II verbiedt [gedaagde] om zich, na betekening van dit vonnis, gedurende de periode tot 9 maart 2005, te bevinden of op te houden in een straal van vijf kilometer van het woonadres van [eiser] te [woonplaats eiser], aan het adres [adres eiser] (postcode: [postcode eiser]);
II verbiedt [gedaagde] om zich, na betekening van dit vonnis, gedurende de periode tot 9 maart 2005, te bevinden of op te houden in één van de gebouwen dan wel de terreinen van de [werkgever eiser] te [vestigingsplaats van werkgever van eiser], aan het adres [adres werkgever eiser];
III verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang voor vijf dagen voor iedere overtreding door [gedaagde] van een van de verboden sub I II en III, tot een maximum van een jaar;
IV veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [eiser] gevallen, bepaald op EURO 703,00 voor salaris van de procureur, en op EURO 311,40 voor verschotten;
V verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
VI wijst af het meer of anders gevorderde.
Gewezen door mr. J. van der Hulst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.