ECLI:NL:RBZWO:2004:AP1387

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84216 HA ZA 03-258
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening na echtscheiding met uitsluiting van vermogensrechtelijke gemeenschap

In deze zaak, die op 2 juni 2004 door de Rechtbank Zwolle is behandeld, gaat het om de verrekening van vermogensbestanddelen na een echtscheiding tussen twee partijen die onder huwelijkse voorwaarden waren getrouwd. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde onder andere dat de man, gedaagde in conventie, zijn medewerking zou verlenen aan de uitvoering van het verrekenbeding zoals opgenomen in de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verrekening van de vermogensbestanddelen diende te geschieden conform de huwelijkse voorwaarden, waarbij de maatstaf van redelijkheid en billijkheid in acht moest worden genomen. De rechtbank stelde dat de peildatum voor de waardering van de vermogensbestanddelen de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking was, en dat de waarde van de vermogensbestanddelen door deskundigen moest worden vastgesteld.

De rechtbank behandelde ook de vraag in hoeverre het aandeel van de man in de maatschap, waarin hij een agrarisch bedrijf uitoefende, in de verrekening moest worden betrokken. De vrouw stelde dat de fiscale waarde van het aandeel niet de juiste maatstaf was en dat de reële waarde moest worden gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de echtelijke woning en andere vermogensbestanddelen ook in de verrekening moesten worden betrokken, mits deze uit overgespaard inkomen waren gefinancierd. De rechtbank besloot dat de man de vrouw een bedrag van EURO 1.096,64 moest vergoeden, dat hij ten onrechte als kinderbijslag had ontvangen, en dat de vordering van de vrouw op dit punt voor toewijzing gereed lag.

De rechtbank hield iedere beslissing aan en nodigde partijen uit voor een comparitie om verdere inlichtingen te geven en het verloop van de procedure te bespreken. De zaak werd opnieuw opgeroepen voor opgave van verhinderdata op 16 juni 2004.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector civiel
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 84216 HA ZA 03-258
Uitspraak: 2 juni 2004
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[de vrouw],
wonende te [plaats]
eiseres in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. E.D. de Jong te Roden,
en
[de man],
wonende te [plaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. H.A. Bosma,
advocaat mr. A.J.G. Jukema te Gouda.
PROCESGANG
De zaak is bij op 21 februari 2003 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van eis in conventie van de zijde van [de vrouw];
- een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van de zijde van [de man];
- een conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte vermeerdering van eis van de zijde van [de vrouw];
- een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, tevens akte houdende uitlaten vermeerdering van eis van de zijde van [de man];
- een conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van [de vrouw].
Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van [de vrouw] in conventie zoals gewijzigd sterkt er toe dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
I. [de man] zal veroordelen om in deze procedure in te brengen, de belastingaangiftes en (definitieve) belastingaanslagen IB/VB 1997/1998, 1998/1999, 1999/2000, 2000/2001, 2001/2002 de rapportage 1999/2000, 2000/2001 en 2001/2002 met betrekking tot de maatschap [de man], zomede kopieën van alle lijfrente- c.q. koopsom- c.q. levensverzekeringspolissen;
II. zal bepalen dat de verrekening zal geschieden conform het verrekenbeding zoals genoemd in artikel 4 van de huwelijksvoorwaarden;
III. [de man] zal veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het verrekenbeding, zoals opgenomen in artikel 4 van de huwelijksvoorwaarden;
IV. zal bepalen dat als tijdstip der bepaling van de omvang van alle vermogensbestanddelen (zowel het gezamenlijk vermogen als het privé-vermogen) heeft te gelden de dag der inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans een zodanig tijdstip als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren en dat deze vermogensbestanddelen dienen te worden gewaardeerd op de datum der feitelijke verrekening, althans op een zodanig tijdstip als de rechtbank mag vermenen te behoren;
V. zal bepalen dat alle vermogensbestanddelen door deskundigen als registeraccountants en NVM makelaars waarvan een makelaar aan te wijzen door [de vrouw] en een makelaar door [de man], en de registeraccountant door de rechtbank, dienen te worden gewaardeerd op hun reële waarde, hetgeen ten aanzien van het aandeel van [de man] in maatschap [de man] impliceert, dat alle activa en passiva met latenties, op de reële waarde gesteld worden;
VI. zal bepalen dat de waarde van de echtelijke woning, tuin, erf, loods en bouwland, staande en gelegen te ([postcode]) [plaats], [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats], [kadastrale gegevens], alsmede de waarde van het perceel bouwland, gelegen te [plaats], [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats], [kadastrale gegevens] dienen te worden vastegsteld middels bindende taxatie door een drietal NVM makelaars, waarvan de een door [de vrouw], de ander door [de man] en de derde door beide partijen en beide makelaars zullen worden aangesteld;
VII. [de man] zal veroordelen om aan [de vrouw] uit te keren de helft van het aldus vastgesteld eindvermogen, verminderd met de zaken die privé zijn, door inbreng, schenking, erfstelling, legaat alles met uitsluitingsclausule en verminderd met datgene dat [de vrouw] al onder zich heeft;
VIII. [de man] zal veroordelen tot betaling van het bedrag ad EURO 1.096,64, zijnde de door [de man] ten onrechte ontvangen kinderbijslag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, berekend vanaf 17 april 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. [de man] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
Daartegen is door [de man] verweer gevoerd met conclusie [de vrouw] in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, kosten rechtens.
De vordering van [de man] in reconventie strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [de vrouw] zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de man] te betalen de som van EURO 29.041,93 (fl. 64.000,--) te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente vanaf de dag waarop deze reconventionele vordering is ingesteld tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
Daartegen is door [de vrouw] verweer gevoerd met conclusie [de man] in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren danwel hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [de man] in de kosten van deze procedure.
BEOORDELING
In conventie en in reconventie
Gelet op de onderlinge samenhang ziet de rechtbank aanleiding de geschillen in conventie en in reconventie gezamenlijk te behandelen.
1 Vaststaande feiten
1.1 Partijen zijn gewezen echtgenoten. Zij zijn op 11 juli 1986 onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Partijen zijn sedert 27 juli 2000 feitelijk uiteen. Hun huwelijk werd op 10 januari 2002 ontbonden.
1.2 De akte van huwelijksvoorwaarden vermeldt, voor zover hier van belang:
"ARTIKEL 1.
Tussen de echtgenoten zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan.
ARTIKEL 2.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zowel de gewone als de buitengewone, alzo met inbegrip van alle kosten van geneeskundige behandeling en verpleging van de echtgenoten, alsmede alle kosten van verzorging en opvoeding van de uit hun huwelijk geboren kinderen, door hen geadopteerde kinderen en de in hun gezin opgenomen pleegkinderen, zullen door de echtgenoten worden gedragen naar evenredigheid van ieders zuiver inkomen.
Indien het zuiver inkomen van een echtgenoot in enig jaar negatief mocht zijn zal hij voor de toepassing van deze huwelijksvoorwaarden geacht worden geen inkomen te hebben genoten.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding in de zin van dit artikel zullen dan geheel worden gedragen door de andere echtgenoot.
Indien na toepassing van het in de vorige alinea's bepaalde mocht blijken, dat de bedoelde kosten in enig jaar het totale bedrag van de door de beide echtgenoten in dat jaar genoten inkomsten overschrijden, zal het meerdere door de echtgenoten worden voldaan en gedragen uit- en naar evenredigheid van beider zuiver vermogen.
In het geval als bedoeld in de tweede alinea van dit artikel zal, indien het bepaalde in de voorgaande alinea tevens van toepassing is, worden uitgegaan van de vermogens van de echtgenoten op de eerste dag van het kalenderjaar, waarover door de echtgenoten uit hun vermogen in de kosten van de huishouding moet worden bijgedragen.
Verrekening tussen de echtgenoten, die terzake van het vorenstaande nodig mochten zijn, zullen geschieden na afloop van elk kalenderjaar in het daarop aansluitende kalenderjaar.
Onder bovenbedoelde inkomsten van de echtgenoten zal worden verstaan, datgene dat voor de Rijksinkomstenbelasting als inkomen wordt aangemerkt. Onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn mede begrepen;
a. de Rijks- en andere belastingen, die uit inkomsten plegen te worden voldaan en niet het karakter hebben van vermogensheffing. De belastingen, die het karakter van vermogensheffing wel bezitten, zullen geheel komen ten laste van de betreffende echtgenoot. Worden de echtgenoten voor een dergelijke belasting gezamenlijk aangeslagen, dan zal het totaal verschuldigde door hen worden gedragen naar evenredigheid van beider zuiver betreffend vermogen;
b. de premies van schadeverzekeringen, alsmede die van de door een der echtgenoten of door beiden afgesloten normale spaar- en studieverzekeringen voor de kinderen. Onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn niet begrepen de premies en koopsommen, verschuldigd en/of betaald wegens overeenkomsten van levens- en ongevallenverzekering, gesloten of later overgenomen door een van de echtgenoten, op het leven van een hunner, ten gunste van de andere echtgenoot. Deze premies en koopsommen komen geheel ten laste van diegene der echtgenoten, die de overeenkomst heeft aangegaan en zullen voorzoveel nodig, dienovereenkomstig moeten worden verrekend. De man is verplicht aan de vrouw ten behoeve van de gewone gang van de gemeenschappelijke huishouding voldoende gelden ter beschikking te stellen. Hij mag daarbij rekening houden met het bedrag dat de vrouw uit eigen middelen voor dit doel dient te bestemmen.
(..)
ARTIKEL 4
Hetgeen door de echtgenoten jaarlijks van hun inkomsten niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze aan beiden is ten goede gekomen, zal door hen, op het tijdstip en over de overeenkomstige periode als vermeld in artikel 2 ten aanzien van de jaarlijkse verrekeningen, bij helfte worden gedeeld.
Indien één der echtgenoten in enig jaar een negatief inkomen heeft genoten dan blijft dit geheel ten laste van het eigen vermogen van die echtgenoot en wel zodanig, dat dit negatieve inkomen niet kan worden aangezuiverd uit de overgespaarde inkomsten van de andere echtgenoot. De andere echtgenoot zal slechts zijn gehouden om de helft van zijn/haar overgespaarde inkomsten uit te keren aan de ene echtgenoot. De deling blijft achterwege, indien het saldo van het vastgestelde vermogen van de echtgenoot aan wie de uitkering overeenkomstig voormelde bepalingen zou toekomen, negatief is.
Reservering van winst in een onderneming van een echtgenoot voorzover in overeenstemming met daarvoor in het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaarde normen geschied, kan niet in de jaarlijkse verdeling en verrekening worden betrokken."
1.3 Partijen hebben gedurende hun huwelijk geen uitvoering gegeven aan bovenvermeld verrekenbeding.
1.4 [de man] oefende tijdens het huwelijk van partijen in een maatschap met zijn vader een agrarisch bedrijf uit, waarin ook door [de vrouw] arbeid werd verricht.
De fiscale waarde van zijn aandeel in deze maatschap bedroeg per 30 april 1999 fl. 278.072,--.
1.5 De voormalige echtelijke woning van partijen en de daaraan verbonden hyptohecaire lening(en) staan op naam van [de man].
1.6 [de man] heeft op 29 november 2000 het in [de vrouw]' vordering bedoelde perceel bouwland, gelegen te [plaats] aan de [adres] in eigendom verkregen.
1.7 [de man] heeft [de vrouw] na hun feitelijk uiteengaan naast een door hem verschuldigde vergoeding voor levensonderhoud ten behoeve van [de vrouw] en de kinderen een bedrag van in totaal fl. 64.000,-- voldaan.
1.8 [de man] heeft kinderbijslag ontvangen over een periode dat de kinderen niet tot zijn (maar tot [de vrouw]') huishouding behoorden.
2 Standpunt [de vrouw]
2.1 Het gehele vermogen van [de man] is opgebouwd uit onverteerd inkomen en dient bij helfte te worden verdeeld.
De omvang van het vermogen dient te worden vastgesteld per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, dat wil zeggen per 10 januari 2002. Als peildatum voor de waardering van het vermogen dient te gelden de dag waarop de verrekening een feit zal zijn.
De navolgende posten dienen volgens [de vrouw] nog te worden verdeeld:
- Het vermogensaandeel van [de man] in de maatschap; hierbij moet worden uitgegaan van de reële waarde en niet, zoals [de man] wil, van de (veel lagere) fiscale waarde. De fiscale oudedagsreserve dient te worden aangemerkt als overgespaard inkomen en behoort te worden verrekend.
- De voormalige echtelijke woning met ondergrond en toebehoren. Anders dan [de man] stelt gaat het hier niet om een bedrijfswoning: de woning is niet dienstbaar aan het bedrijf en is in de jaarstukken ook als privé-vermogen vermeld. Aangezien de waarde van de woning sedert april 1999 aanmerkelijk zal zijn toegenomen, dient deze opnieuw te worden getaxeerd.
- Het perceel bouwland te [plaats]. Ook hier dient een taxatie plaats te vinden. Voor zover deze zaak met vreemd geld is gefinancierd dient te worden bedacht dat [de vrouw] dit, doordat zij in de onderneming van [de man] werkzaam was, mede mogelijk heeft gemaakt zodat verrekening op zijn plaats is.
- Lijfrentes.
2.2 Voorts dient [de man] [de vrouw] een bedrag van EURO 1.096,64 terzake van ten onrechte door hem ontvangen kinderbijslag te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf
17 april 2000.
2.3 Het bedrag van fl. 64.000,-- is door [de man] niet onverschuldigd betaald. Het was bedoeld voor [de vrouw] en de kinderen om rond te kunnen komen, nadat zij op straat waren komen te staan. Het geld is door [de vrouw] dan ook aangewend voor de opvoeding en verzorging van de kinderen, haar eigen levensonderhoud, voor herinrichting en voor de aanschaf van een auto.
[de vrouw] stelt zich subsidair op het standpunt dat [de man] het bedrag heeft voldaan als voorschot op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, meersubsidiair dient het bedrag te worden verrekend met haar vordering op [de man].
3 Standpunt [de man]
3.1 De verplichting tot verrekening van overgespaard inkomen rust op partijen zolang zij een gemeenschappelijke huishouding voeren. Voor de vaststelling van de omvang van het in de verrekening te betrekken vermogen dient dan ook te worden uitgegaan van de datum waarop partijen feitelijk uiteen gingen, te weten 27 juli 2000.
Bij de berekening van de waarde van het te verrekenen vermogen kan niet van één peildatum worden uitgegaan.
Ten aanzien van de door [de vrouw] gestelde vermogensbestanddelen brengt [de man] naar voren:
- Het vermogensaandeel van [de man] in de maatschap: dit is vermoedelijk negatief. De in het bedrijf aanwezige activa zijn grotendeels met vreemd vermogen gefinancierd. Voor zover er sprake is van positief vermogen is dat gevormd uit reserveringen van de winst, zoals de investeringsaftrek, die ingevolge de huwelijkse voorwaarden buiten de verrekenplicht vallen. De van het vermogen deel uitmakende fiscale oudedagsreserve kan niet als onverteerd inkomen worden aangemerkt. Het vermogen is dus niet opgebouwd uit overgespaard inkomen, maar uit door fiscale faciliteiten beschikbaar gekomen middelen, die onlosmakelijk met het bedrijf van [de man] zijn verbonden. Waardering van dit vermogensbestanddeel dient plaats te vinden naar juli 2000 en tegen rentabiliteitswaarde. Uitgaan van de waarde in het economisch verkeer zou [de man] van de gelegenheid om zich een redelijk inkomen te verwerven beroven.
Bedacht moet voorts worden dat [de man]s aandeel in de maatschap een storting lijfrente ad
fl. 16.812 ,-- omvat, die conform de huwelijkse voorwaarden evenmin voor verrekening in aanmerking komt.
- De voormalige echtelijke woning met ondergrond en toebehoren is een bedrijfswoning. Deze werd per 1 mei 1999 aan [de man] in eigendom overgedragen. De bouw van de woning en de aankoop van de ondergrond zijn niet uit eigen middelen of uit onverteerde inkomsten gefinancierd. Van aflossingen uit onverteerde inkomsten is geen sprake geweest. [de vrouw] dient niet mee te delen in een eventuele waardestijging van het huis. De betaalde rentelasten dienen als kosten van de huishouding te worden aangemerkt. Deze lasten leiden niet tot vermogensopbouw en kunnen dus niet als belegging van onverteerd inkomen worden aangemerkt.
- Het perceel bouwland te [plaats] is na het feitelijk uiteengaan van partijen door [de man] verkregen en dient reeds daarom buiten de verrekening te blijven. De aankoop van het bouwland is overigens volledig gefinancierd.
- De door [de man] in 1988 afgesloten lijfrentepolis dient op grond van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden buiten de verrekening tussen partijen te blijven.
3.2 De door [de man] teveel ontvangen kinderbijslag moet geacht worden in de door [de man] verschuldigde onderhoudsbijdrage te zijn verdisconteerd.
3.3 Het door [de man] aan [de vrouw] ter beschikking gestelde bedrag van fl. 64.000,-- werd door hem onverschuldigd voldaan, immers [de man] betaalde hiernaast ook alimentatie ten behoeve van [de vrouw] en de kinderen.
4 Beoordeling van het geschil
4.1 In een geval als het onderhavige, waarin periodieke verrekening achterwege is gebleven, brengt een uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het verrekenbeding mee dat bij het einde van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van de man is bespaard, maar ongedeeld is gebleven in de verrekening wordt betrokken. Daarbij dient er in beginsel van te worden uitgegaan dat het vermogen dat bij het einde van het huwelijk aanwezig was vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
4.2 Gelet op de redactie van de huwelijksvoorwaarden in casu, waarbij de omvang van de verplichting tot verrekening volledig afhankelijk is gemaakt van de kosten der gemeenschappelijke huishouding, eindigt de verrekenplicht in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank op de datum dat de samenwoning van partijen is beëindigd, te weten op 27 juli 2000. De omvang van het in de verrekening te betrekken vermogen moet mitsdien naar de stand van zaken op die datum worden bepaald.
De waarde van het te verrekenen vermogen dient naar een tijdstip zo dicht mogelijk gelegen bij de feitelijke verrekening te worden vastgesteld. Waardestijgingen van aan partijen in privé toebehorende zaken, die buiten de verrekening vallen en geen inkomsten hebben opgeleverd behoeven niet te worden verrekend.
4.3.1 Aandeel [de man] in maatschap
In geschil is de vraag in hoeverre het aandeel van [de man] in de maatschap in de verrekening moet worden betrokken. Daarbij dient te worden bepaald in hoeverre dat geacht moet worden uit belegging van overgespaard gezinsinkomen te zijn ontstaan. Uitgegaan dient te worden van de waarde in het economisch verkeer, met dien verstande dat, gelet op het bepaalde in artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden, in dit geval het deel dat gevormd is uit (belegging van) reservering van winst buiten beschouwing dient te blijven. Tussenkomst van een deskundige, bijvoorbeeld een accountant, is bij deze waardebepaling onvermijdelijk.
Nadat aldus berekend is welk aandeel in beginsel aan [de vrouw] toekomt dient te worden vastgesteld in hoeverre van [de man] kan worden verlangd dit thans nog aan haar uit te keren: volgens de op dit punt geldende jurisprudentie (HR 2 maart 2001, NJ 2001, 584) brengen eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de vrouw ten titel van verrekening niet meer krijgt dan hetgeen de man met behulp van het bedrijfsvermogen kan financieren zonder het bedrijf buiten staat te stellen een eventuele matige terugslag in de naaste toekomst te overleven. Ook hier zal vermoedelijk tussenkomst van een rekenmeester nodig blijken.
Gelet op de aard van het geschil, het feit dat partijen in een voorstadium van dit geding op dit punt kennelijk reeds de nodige berekeningen hebben laten maken en de onderliggende relatie tussen partijen wenst de rechtbank met hen van gedachten te wisselen over de vraag of zij het kostbare pad van het deskundigenbericht willen begaan en, zo ja, hun visie te vernemen omtrent de te benoemen pers(o)on(en) en de aan deze(n) voor te leggen vraagstelling.
De rechtbank zal daartoe een comparitie van partijen gelasten.
4.3.2 Voormalige echtelijke woning
De waarde van de echtelijke woning dient, naar uit het voorgaande voortvloeit, in de verrekening te worden betrokken voor zover deze uit overgespaard inkomen is ontstaan.
Nu onweersproken is gesteld dat er niet uit overgespaard inkomen op de aan de woning verbonden leningen is afgelost en de met die leningen samenhangende rente-betalingen naar het oordeel van de rechtbank tot de kosten der gemeenschappelijke huishouding dienen te worden gerekend, dient nog slechts te worden bezien of de aankoop van de woning uit onverteerde inkomsten is geschied. [de man] heeft gesteld dat de woning en ondergrond niet uit eigen middelen noch uit onverteerde inkomsten zijn gefinancierd. De eigendom is naar hij stelt per 1 mei 1999 aan hem overgedragen. [de vrouw] wijst er terecht op dat uit [de man]s eigen boekhouding blijkt dat de woning op dat moment fl. 600.000,-- waard was, terwijl er slechts een hypotheekschuld van
fl. 300.000,-- op rustte. [de man] dient uitsluitsel te geven over de wijze waarop de andere helft van de woning is gefinancierd. Indien hij er niet in slaagt zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen, dient ervan te worden uitgegaan dat het niet met hypotheek belaste deel met overgespaard inkomen is gefinancierd. De conclusie moet dan zijn dat [de vrouw] voor een kwart aan de financiering van de woning heeft bijgedragen, zodat zij thans navenant dient mee te delen in de waarde van de zaak. Ook hier ligt waardebepaling middels tussenkomst van een deskundige dan voor de hand.
De rechtbank wenst ook op dit punt ter comparitie met partijen van gedachten te wisselen, waarbij [de man] op voorhand stukken ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dient over te leggen.
4.3.4 Perceel bouwland
Het perceel bouwland te [plaats] te valt gelet op het na verbreking van de gemeenschappelijke huishouding gelegen tijdstip van verkrijging buiten de verrekening.
4.3.5 Lijfrente
Anders dan [de man] meent dienen op zijn naam staande lijfrenten wel degelijk in de verrekening te worden betrokken; nu deze ingevolge de huwelijksvoorwaarden niet tot de kosten der gezamenlijke huishouding moeten worden gerekend en evenmin onder de niet te verrekenen winstreserveringen zijn te brengen, moet de waarde van de lijfrenten als opgebouwd uit overgespaard inkomen worden aangemerkt.
[de man] dient opgave te doen van de per 27 juli 2000 bestaande lijfrenten, alsmede van de opbouw en actuele waarde daarvan.
Ook dit punt zal in de comparitie van partijen worden betrokken.
4.4 Kinderbijslag
Tussen partijen staat vast dat de kinderbijslag ten behoeve van hun kinderen nog door [de man] werd ontvangen terwijl de kinderen al niet meer tot zijn huishouden behoorden. Het standpunt van [de man], dat deze bijdrage in de door hem betaalde kinderalimentatie is begrepen, wordt niet gevolgd: bij de vaststelling van alimentaire bijdragen is steeds het uitgangspunt dat de kinderbijslag wordt ontvangen door de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben. Voorzover [de man] heeft willen stellen dat hij de ten onrechte door hem ontvangen kinderbijslag middels verrekening met door hem teveel betaalde alimentatie aan [de vrouw] heeft voldaan, acht de rechtbank deze stelling onvoldoende onderbouwd.
De vordering van [de vrouw] ligt op dit punt mitsdien voor toewijzing gereed.
4.5 Betaling fl. 64.000,--
Nu, zoals uit het over en weer gestelde blijkt, [de man] sedert het uiteengaan van partijen steeds een aan de daarvoor geldende wettelijke maatstaven voldoend bedrag aan kinder- en partneralimentatie aan [de vrouw] heeft voldaan, moet worden aangenomen dat zijn daarenboven gedane betaling van indertijd fl. 64.000,-- niet uit dien hoofde verplicht is geweest. Van een schenking is onvoldoende gebleken. Een natuurlijke verbintenis, anders dan die welke samenvalt met de wettelijke verplichting tot bijdragen in de kosten van levensonderhoud, is niet gesteld.
Nu [de man] daartegen geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank het bedrag verrekenen met hetgeen hij [de vrouw] in het kader van deze procedure verschuldigd zal zijn.
4.6 Resumerend:
Alvorens nader te beslissen, komt het de rechtbank geraden voor een comparitie van partijen te bevelen.
[de man] dient daarbij op het punt van de wijze waarop de voormalige echtelijke woning werd gefinancierd schriftelijk nadere informatie te verschaffen. Voorts dient hij inzicht te geven in de actuele waarde van de per 27 juni 2000 op zijn naam staande lijfrente(n).
Afschriften van de in te zenden stukken dienen op een termijn van een week voor de vast te stellen comparitiedag, vergezeld van een formulier volgens bijlage B-8 van het Landelijk Reglement voor de civiele rol, ter griffie te worden ingediend.
De partij die de stukken inzendt, draagt zorg voor gelijktijdige toezending van afschriften daarvan aan de wederpartij.
Indien daartoe met het oog op een doelmatige rechtspleging aanleiding bestaat, kunnen de ingezonden stukken op verzoek van de belanghebbende partij aan het proces-verbaal van de comparitiezitting worden gehecht.
Indien partijen zich voorstellen ter comparitie akte te vragen van schriftelijke verklaringen, stukken in het geding te brengen of aan de hand van bescheiden hun standpunten toe te lichten, wordt hun verzocht ter voorbereiding van de comparitie de desbetreffende geschriften tenminste een week voor de vastgestelde zittingsdag aan de wederpartij en aan de rechtbank toe te zenden.
De rechtbank verzoekt partijen daarnaast zich ter comparitie uit te laten omtrent de perso(o)n(en) van de in deze zaak te benoemen deskundige(n) en omtrent de aan deze(n) voor te leggen vraagstelling.
De comparitie zal worden benut voor overleg omtrent het verdere verloop van het geding. Voorts zal een schikking kunnen worden beproefd.
4.7 Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.
BESLISSING
In conventie en in reconventie
Partijen worden uitgenodigd om in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd, vergezeld van hun raadslieden, op nader te bepalen dag en duur te verschijnen in het gerechtsgebouw aan de Luttenbergstraat te Zwolle, zulks voor het geven van inlichtingen en voor overleg omtrent het verdere verloop van de procedure. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 16 juni 2004 voor opgave van verhinderdata door beide partijen ambtshalve peremptoir.
Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op woensdag 2 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.