R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 235975 HA VERZ 04-406
datum : 23 juni 2004
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
[VERZOEKSTER].,
gevestigd te [Plaats],
verzoekende partij, verder te noemen: “[verzoekster]”,
gemachtigde mr. F. van Emst, advocaat te Steenwijk,
[VERWEERSTER],
wonende te [Plaats],
verwerende partij, verder te noemen: “[verweerster]”,
gemachtigde mr. W.J.A. van Es, advocaat te Meppel,
toevoeging aangevraagd.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van 5 mei 2004 en
- het verweerschrift van 10 juni 2004.
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 juni 2004.
Verschenen zijn:
- namens [verzoekster], de heren [verzoekster] en [verzoekster], bijgestaan door mr. Van Emst voornoemd en
- [verweerster], bijgestaan door mr. Van Es voornoemd.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre onbestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [verweerster], geboren op [datum], is op [datum] bij [verzoekster] in dienst getreden als salarisadministrateur. Het laatst door haar verdiende salaris bedraagt € 1.934,10 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
b. Binnen de onderneming van [verzoekster] zijn, behoudens de heren [verzoekster] en [verweerster], nog vier werknemers werkzaam.
c. Tijdens het dienstverband zijn geen functioneringsgesprekken gehouden. Evenmin is het functioneren van [verweerster] anderszins vastgelegd.
d. Op 8 april 2004 is [verweerster] door [verzoekster] op non-actief gesteld op grond van een vertrouwensbreuk.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande in veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereen-komst tussen partijen dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daartoe voert [verzoekster] aan dat er al langer sprake was van onvoldoende functioneren van [verweerster], waaronder begrepen veel privé-bellen tijdens werktijd, regelmatig te laat komen, op het laatste moment verlof opnemen, een hoog ziekteverzuim, veel fouten maken en daar laconiek op reageren, een negatieve houding jegens collega’s en de leidinggevenden en het veelvuldig “smoezen” met collega [X], en dat het vertrouwen onherstelbaar werd geschaad toen bleek dat [verweerster] zich stelde achter de ongerechtvaardigde opstelling van die [X] om de andere werknemers van [verzoekster] te betrekken bij haar grieven jegens [verzoekster]. Volgens [verzoekster] is er dan ook geen enkele basis meer voor een zinvolle en vruchtbare voortzetting, waarbij er geen grond is voor toekenning van een vergoeding.
[verweerster] heeft het verzoek bestreden. Zij heeft bestreden dat er sprake is van disfunctioneren en aangevoerd dat zij immer naar wederzijdse tevredenheid heeft gewerkt. De aan haar adres gemaakte verwijten zijn onjuist dan wel overtrokken. Anders dan [verzoekster] betoogt, heeft zij zich immer coöperatief en loyaal opgesteld. Zij heeft zich op geen enkele wijze opgesteld die zou kunnen worden opgevat alsof zij “aan de stoelpoten van [verzoekster] zat te zagen.” Het daarover bij [verzoekster] levende idee is volstrekt ten onrechte gecreëerd door een andere werkneemster, X. Er is dan ook geen grond voor een ontbinding. Indien desondanks tot een ontbinding moet worden gekomen, is het billijk om aan [verweerster] een vergoeding toe te kennen, in de gegeven omstandigheden te stellen op een bedrag van € 16.710,62.
De beoordeling van het geschil
1.
[verzoekster] heeft verklaard dat haar verzoek geen verband houdt met het bestaan van enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Nu [verweerster] die stelling niet heeft weersproken en ook overigens uit haar verweer niet blijkt van enig verband tussen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst enerzijds en een in de wet geregeld opzeggingsverbod anderzijds, gaat de kantonrechter ervan uit dat de stelling van [verzoekster] juist is.
2.
Bij de behandeling van het verzoek is naar het oordeel van de kantonrechter toereikend komen vast te staan dat de verstandhouding tussen partijen zodanig ernstig en duurzaam verstoord is geraakt dat een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer tot de reële mogelijkheden moet worden geacht. Hierbij is in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat [verweerster] als salarisadministrateur bij [verzoekster] een extern gerichte en vertrouwensfunctie heeft en dat [verzoekster] ter zake met nadruk heeft verklaard dat zij het vertrouwen in zinvolle voortzetting en dito samenwerking heeft verloren. Een en ander wordt aangemerkt als een zodanige wijziging van de omstandigheden dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding. Dit leidt er toe dat de kantonrechter het voornemen heeft om de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2004 te ontbinden.
3.
Anders dan [verzoekster] heeft aangevoerd, acht de kantonrechter het door haar geschetste disfunctioneren van [verweerster] niet in voldoende mate aannemelijk geworden.
[verzoekster] heeft ter zitting aangevoerd dat het binnen haar organisatie, waarbinnen in totaal vijf werknemers werkzaam zijn, gebruikelijk is dat personeelsleden in het voorkomende geval mondeling worden aangesproken. Als gevolg hiervan worden aan werknemers gegeven waarschuwingen niet schriftelijk bevestigd. Er worden evenmin gespreksverslagen opgesteld naar aanleiding van met werknemers gevoerde gesprekken.
Het gevolg hiervan is wel dat, wanneer in een geval als deze door [verweerster] alle in het verzoek gestelde verwijten gemotiveerd worden betwist, deze verwijten door [verzoekster] onvoldoende zijn onderbouwd. De keuze om haar kritiek niet uitdrukkelijk te verwoorden, dient dan ook voor haar rekening en risico te komen. Indien de verwijten juist zouden zijn, zoals [verzoekster] betoogt, dan was er immers alle reden geweest om zulks vast te leggen.
Evenmin valt in te zien wat [verzoekster] heeft verhinderd om vast te leggen dat, wat haar betrof, de grens van hetgeen zij wilde en kon accepteren in zicht kwam en dat [verweerster] bij het uitblijven van positieve veranderingen op maatregelen kon rekenen. Indien [verzoekster] tot de conclusie neigde dat voormelde grens in zicht kwam, was er eveneens alle aanleiding om [verweerster] expliciet te waarschuwen en haar concreet aan te geven wat [verzoekster] wel en wat zij niet verwachtte.
Dit leidt al tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van [verweerster] sprake is van een onvoldoende functioneren als door [verzoekster] gesteld.
4.
[verzoekster] heeft verder nog betoogd dat [verweerster] haar vertrouwen heeft geschaad door zich op te stellen achter een manoeuvre van haar werkneemster Y om de andere werknemers op te zetten tegen [verzoekster]. [verweerster] heeft dit verwijt evenwel met kracht weersproken.
Ter zitting is gebleken dat de informatie, op basis waarvan [verzoekster] tot die conclusie is gekomen, afkomstig is van haar werkneemster Z en voorts dat er in de voorgaande maanden een samenwerkingsprobleem is ontstaan tussen deze werknemer en [X] voormeld. Voorts staat vast dat [verweerster] een goede band met deze laatste werkneemster heeft opgebouwd. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat [verzoekster] die informatie afzonderlijk bij de andere werknemers, buiten aanwezigheid van die [Y], heeft geverifieerd. Tenslotte is toereikend gebleken dat [verzoekster], alvorens een conclusie te trekken, die informatie niet aan [verweerster] heeft voorgelegd.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan dan ook niet worden uitgesloten dat [verzoekster] door haar werkneemster Y op het verkeerde been is gezet. Daarbij komt dat het de kantonrechter onvoldoende duidelijk is geworden waarin dan de laakbaarheid van het handelen van [verweerster] zou schuilen. De stellingen van [verzoekster] volgende gaat het immers over al dan niet opnemen en of verwijderen van een onderwerp “communicatieproblemen” als agendapunt voor een werkoverleg. Dat dit niet te tolereren is, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. De juistheid van dit aan het adres van [verweerster] gemaakte verwijt is naar het oordeel van de kantonrechter aldus evenmin voldoende komen vast te staan.
5.
Tenslotte, uit de overgelegde stukken en hetgeen daaromtrent ter toelichting is aangevoerd, lijkt weliswaar in voldoende mate te volgen dat er binnen [verzoekster]’s organisatie sprake is van een samenwerkings- en/of communicatieprobleem tussen de verschillende medewerkers, doch dit laat onverlet dat verwijten daaromtrent op de persoon concreet gemaakt moeten worden en aan de betrokken medewerker, en aldus ook aan [verweerster], specifiek dienen te worden voorgehouden, gelijk de lijnen waarlangs het gedrag, leidend tot deze problemen, dient te worden verbeterd. Gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] daaraan in voldoende mate heeft voldaan.
6.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de aangedragen ontbindingsgrond geacht moet worden als ten onrechte dan wel als prematuur te zijn aangevoerd.
7.
Verder geldt dat de door [verzoekster] aan [verweerster] opgelegde op-non-actiefstelling, die naar haar aard diffamerend van karakter is die niet zonder klemmende redenen en na deugdelijk onderzoek genomen had mogen worden. De aan het adres van [verweerster] gemaakte verwijten zijn gewogen en te licht bevonden. Andere feiten en/of omstandigheden waaruit klemmende redenen kunnen voortvloeien, zijn gesteld noch gebleken. Voorts heeft [verzoekster] ter zake onzorgvuldig gehandeld door op basis van niet of niet toereikend geverifieerde informatie te komen tot een zeer verstrekkende maatregel als een op-non-actiefstelling.
8.
Resumerend is de kantonrechter van oordeel dat de verstoring van de arbeidsrelatie in hoofdzaak een gevolg is van het optreden van [verzoekster]. Nu de reden van ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in overwegende mate aan [verweerster] valt toe te rekenen, is het redelijk en billijk dat het verzoek slechts wordt ingewilligd indien en voor zover aan [verweerster] een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685, achtste lid, BW wordt toegekend.
9.
Op grond van het bovenstaande komt aan [verweerster] een vergoeding ten laste van [verzoekster] toe, waarbij die vergoeding dient te worden bepaald met factor C op 1,67. Hierin is verdisconteerd het verwijt dat [verzoekster] kan worden gemaakt, zoals hierboven overwogen. Voorts geldt dat [verweerster] met 53 jaar vooralsnog een minder florissante positie op arbeidsmarkt zal innemen. Anders dan [verweerster] kennelijk veronderstelt, is er geen reden om de wegingsfactor voor het aantal dienstjaren hoger dan “1” te stellen. Uitgangspunt voor de regeling omtrent de gewogen dienstjaren is immers de gedachte aan een langdurig dienstverband bij dezelfde werkgever en de daarmee afnemende kansen op de arbeidsmarkt. Aangezien [verweerster] op 51-jarige leeftijd bij [verzoekster] in dienst is getreden, moet worden voorkomen dat [verzoekster] wordt gestraft voor het feit dat een oudere werknemer in dienst is genomen. Factor A wordt derhalve op 2 gesteld. Voor de hoogte van het salaris inclusief vakantietoeslag, ofwel factor B, dient het bedrag van € 2.088,83 te worden genomen. Al met al wordt de vergoeding afgerond bepaald op € 7.000,00 bruto.
Anders dan [verzoekster] betoogt, is er onvoldoende aanleiding om deze vergoeding naar beneden bij te stellen op grond van de door haar gestelde penibele financiële bedrijfsomstandigheden. De daartoe overgelegde pagina uit (kennelijk) haar jaarverslag over het boekjaar 2003, houdende de winst- en verliesrekening 2003, geeft daartoe, mede gelet op de omvang van de toe te kennen vergoeding, onvoldoende aanleiding, te minder nu niet tevens inzicht is gegeven in de vermogenspositie van de vennootschap.
10.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat [verzoekster] overeenkomstig het negende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken.
11.
Indien [verzoekster] haar verzoek intrekt, zal zij met de proceskosten wordt belast. Die beslissing wordt echter dan aangehouden totdat door [verweerster] de definitieve toevoeging is overgelegd.
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 juli 2004 onder toekenning aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] van een vergoeding van € 7.000,00 bruto;
- stelt [verzoekster] in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 29 juni 2004 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoekster] het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 1 juli 2004 onder toekenning aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] van een vergoeding van
€ 7.000,00 bruto en veroordeelt [verzoekster] tot betaling van dat bedrag aan [verweerster] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval [verzoekster] het verzoek intrekt:
- houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 23 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.