ECLI:NL:RBZWO:2004:AR3624

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
209038 CV 03-3068
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de vordering na overlijden van de eiser

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle, staat de ontvankelijkheid van de vordering centraal, nu de eiser op het moment van dagvaarden reeds was overleden. De eiser had een vordering ingesteld tegen zijn voormalige huurster, maar de dagvaarding was gedaan ten name van de overleden eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechtsbevoegdheid van de eiser teniet is gegaan door zijn overlijden, waardoor de bevoegdheid om de vordering in te stellen is overgegaan op de erfgenamen. De dagvaarding, die op 23 juli 2003 was uitgebracht, was dus niet geldig, omdat deze was ingesteld door een niet (meer) bestaande persoon.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat, hoewel de zoon van de eiser, [X], mogelijk de procedure zou willen voortzetten, dit niet mogelijk is zonder een geldige overgang van de procespartij. De wet biedt geen mogelijkheid voor een dergelijke overgang in dit geval, omdat de eiser al voor de aanvang van het rechtsgeding was overleden. Ook de stelling dat de vordering door de gezamenlijke erfgenamen zou zijn ingesteld, werd verworpen, omdat er geen verklaring van erfrecht was overgelegd en de dagvaarding niet aangaf dat de erfgenamen de vordering instelden.

De kantonrechter concludeert dat de eiser niet in zijn vordering kan worden ontvangen en verwijst de zaak naar de rol voor nadere uitlating. Dit biedt de erfgenamen de mogelijkheid om, indien gewenst, een incidentele conclusie tot tussenkomst in het geding te nemen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 6 juli 2004 voor verdere behandeling.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 209038 CV 03-3068
datum : 8 juni 2004
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
overleden op [datum],
in leven wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiser]”,
gemachtigde mr. M.A.J. Aerts, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde mr. F.G. Kuiper, advocaat te Utrecht.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding d.d. 23 juli 2003, ten verzoeke van [eiser] uitgebracht,
- een conclusie van antwoord van [gedaagde],
en vervolgens, nadat ingevolge een tussenvonnis van 4 november 2003 op 30 maart 2003 een comparitie van partijen was gehouden:
- een conclusie van repliek van [eiser] alsmede de daartoe ter griffie gedeponeerde stukken en
- een conclusie van dupliek van [gedaagde].
Het geschil
De vordering van [eiser] strekt tot veroordeling van zijn voormalige huurster [gedaagde] tot betaling van een totaalbedrag van € 112.835,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2002, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard althans dat zijn vorderingen worden afgewezen, onder zijn veroordeling in de proceskosten.
De beoordeling
1.
Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil toe te komen, dient ambtshalve bezien te worden of [eiser] in zijn vordering kan worden ontvangen. Daartoe diene het volgende.
2.
Vast staat dat [eiser] op [datum] is overleden, waardoor zijn persoonlijkheid, en daarmee zijn rechtsbevoegdheid, teniet is gegaan. Dit betekent dat de bevoegdheid om een vordering jegens een ander in te stellen is komen te rusten bij de erfgenamen van [eiser] als degenen die hem onder algemene titel zijn opgevolgd en bij wie aldus het belang bij het gevorderde is komen te liggen.
De inleidende dagvaarding is evenwel op 23 juli 2003 ten name van [eiser] aan [gedaagde] uitgebracht. Dit betekent dat de vordering is ingesteld door een niet (meer) bestaande persoon.
3.
Voor zover (vanaf de comparitie van partijen) wordt beoogd dat de procedure wordt voortgezet door [X], zoon van [eiser], althans dat hij voor zijn vader optreedt, is dat zonder succes. Een dergelijke overgang van de hoedanigheid van procespartij van de ene persoon op de andere kan niet worden gegrond op enige regel uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De in de artikelen 225 e.v. Rv neergelegde regeling is immers slechts toepasselijk indien [eiser] na de aanvang van het rechtsgeding zou zijn overleden, hetgeen niet het geval is.
4.
Voor zover wordt beoogd dat de vordering moet worden beschouwd als te zijn ingesteld door de gezamenlijke erfgenamen van [eiser], kan zulks niet worden aanvaard. Allereerst ontbreekt een verklaring van erfrecht. Bovendien is op geen enkele manier in de dagvaarding aangegeven dat de vordering is ingesteld door de erfgenamen.
5.
Het voorgaande dwingt dan ook tot de conclusie dat [eiser] niet in zijn vordering kan worden ontvangen. Het feit dat de erfgenamen mogelijk de vordering jegens [gedaagde] - wat daar verder ook van zij - handhaven en (opnieuw) in rechte aanhangig maken, maakt dat niet anders.
6.
Aangezien gesteld noch gebleken is dat partijen bovenvermelde processuele complicatie onder ogen hebben gezien en partijen aldus ter zake zouden worden verrast, zal de kantonrechter de zaak naar de rol verwijzen voor nadere uitlating omtrent het voorgaande.
Dit biedt tevens de erfgenamen van [eiser] de mogelijkheid, indien zij zulks wensen, om op de voet van het bepaalde bij de artikelen 217 e.v. Rv op de betreffende roldatum een incidentele conclusie tot tussenkomst in het geding te nemen, op welke conclusie als dan zal mogen worden geantwoord.
De beslissing
De kantonrechter:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 6 juli 2004 te 09.30 uur voor akte uitlating door beide partijen als bedoeld in de eerste alinea van r.o. 6.;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.