ECLI:NL:RVS:1995:AF9175

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03.91.3584
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en gebruik van pand voor prostitutie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en de burgemeester en wethouders van Nieuwegein over de bestemming van een perceel volgens het bestemmingsplan "Batau 15 t/m 17". Het bestemmingsplan stelt dat het perceel bestemd is voor woningen, eengezinshuizen. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente om niet op te treden tegen de inrichting van een pand, waarvan hij stelt dat het voor prostitutie wordt gebruikt. De gemeente heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met het argument dat prostitutie in hun ogen een vrij beroep is. De Raad van State oordeelt dat prostitutie niet kan worden aangemerkt als een vrij beroep in de zin van de planvoorschriften. De Raad vernietigt het besluit van de gemeente, omdat het gebruik van het pand voor prostitutie in strijd is met de bestemming van het bestemmingsplan. De Raad gelast de gemeente om de kosten van de procedure te vergoeden aan de appellant.

Uitspraak

Raad
van State
No. R03.91.3584.
Datum uitspraak: 10 januari 1995.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geschil tussen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
en
burgemeester en wethouders van Nieuwegein (verweerders).
Bij besluit van 27 december 1990 hebben verweerders geweigerd op te treden tegen de inrichting [naam] te Nieuwegein.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 22 januari 1991 een bezwaarschrift ingediend bij verweerders.
Bij besluit van 2 juli 1991, kenmerk AJK/nr. 101658 en 111707, hebben verweerders het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 25 juli 1991, ingekomen bij de Raad van State op 26 juli 1991, beroep ingesteld bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. Bij schrijven van 3 september 1991 heeft appellant zijn beroep gemotiveerd. Dit schrijven is aan deze uitspraak gehecht.
Desgevraagd hebben verweerders bij schrijven van 5 juni 1992 een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 17 augustus 1993 heeft appellant een nadere memorie ingezonden.
Het geschil is op 17 november 1994 behandeld in een openbare vergadering van een Meervoudige Kamer van de Afdeling, waarin appellant in persoon en vertegenwoordigd door mevrouw mr M.E. S. en verweerders vertegenwoordigd door H. K., ambtenaar der gemeente, hun standpunten hebben toegelicht.
In rechte
Op 1 januari 1994 is in werking getreden de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie), Stb. 1993, 650. Uit de in deel 6, artikel I, van deze wet neergelegde overgangsbepalingen volgt dat het geschil dient te worden behandeld met toepassing van het recht dat gold voor 1 januari 1994, behoudens ten aanzien van de regeling inzake de proceskostenveroordeling in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Blijkens de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering staan verweerders op het standpunt dat, gelet op artikel 87 van de Algemene Plaatselijke Verordening, de overlast die door de inrichting, gevestigd aan de H., wordt veroorzaakt niet zodanig is dat in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid, of ter beperking van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat, tot sluiting ervan dient te worden besloten. Ten aanzien van het verzoek van appellant gebruik te maken van hun bevoegdheden die het bestemmingsplan hun biedt, hebben verweerders overwogen dat het bestemmingsplan hun geen bevoegdheid geeft om op te treden tegen de gestelde overlast, omdat in dit geval sprake is van de uitoefening van een vrij beroep en het pand in overwegende mate de woonfunctie heeft behouden.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Batau 15 t/m 17". Op grond van dit plan rust op het betrokken perceel de bestemming "woningen, eengezinshuizen (W)". Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn op de plankaart aldus aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen met de daarbij behorende eventuele aanbouwen en bijgebouwen. Bij artikel 14 van de planvoorschriften is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
1. Het is verboden de in het plan begrepen bouwwerken en gronden te gebruiken in strijd met de bestemming.
2. Onder zodanig gebruik is in elk geval begrepen:
a. het gebruik van de in het plangebied aanwezige gebouwen als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte.
3. Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing op:
a. het gedeeltelijk gebruik van een woning, als bedoeld in artikel 3 en 4 van deze voorschriften, ten behoeve van het gebruik als praktijkruimte door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning. Krachtens artikel 1, aanhef en onder 13, van deze voorschriften wordt verstaan onder praktijkruimte: een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte, gelegen in of aansluitend aan een woning voor de uitoefening van medische, paramedische en andere vrije beroepen en/of administratieve of daarmee gelijk te stellen beroepen.
Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat een gedeelte van het pand voor prostitutie wordt gebruikt. Een zodanig gebruik is ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften verboden, tenzij sprake is van gebruik door de bewoner als praktijkruimte. Verweerders staan blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat hiervan sprake is, omdat prostitutie in hun ogen een vrij beroep is. In de bestemmingsplanvoorschriften is geen omschrijving van het begrip vrij beroep gegeven. In gangbaar taalgebruik worden onder meer een arts, tandarts, advocaat en notaris aangemerkt als beoefenaren van een vrij beroep. Gelet op het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat in artikel 1, aanhef en onder 13 als voorbeelden van vrije beroepen medische en paramedische beroepen zijn vermeld, kunnen naar het oordeel van de Afdeling activiteiten samenhangend met prostitutie niet worden beschouwd als uitoefening van een vrij beroep in de zin van de planvoorschriften. Dit brengt met zich dat de ruimte die in pand [naam] voor prostitutie wordt gebruikt, niet kan worden aangemerkt als praktijkruimte. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerders bij het bestreden besluit een onjuiste toepassing hebben gegeven aan artikel 14, derde lid, in samenhang met artikel 1, aanhef en onder 13, van de planvoorschriften. Dit besluit moet dan ook worden vernietigd op de grond genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen.
Nu het gebruik van een gedeelte van het pand voor prostitutie verboden is, waren verweerders bevoegd op te treden tegen dit gebruik en komt de Afdeling niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of verweerders een onjuiste toepassing hebben gegeven aan artikel 87 van de APV.
De Afdeling acht termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt het besluit van verweerders van 2 juli 1991, kenmerk AJK/nr 101658 en 111707.
II. gelast dat door de gemeente Nieuwegein aan appellant het door hem gestorte recht (f 150,--) wordt vergoed.
III. veroordeelt verweerders in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van f 1666,15, waarvan f 1420,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het totale bedrag dient aan appellant te worden vergoed door de gemeente Nieuwegein.
Aldus vastgesteld te Den Haag op 10 januari 1995.
6.