ECLI:NL:RVS:1998:AA3623

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
F01.98.0059
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • T. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van wijziging bestemmingsplan door ambtenaar; bevoegd genomen besluit

Op 14 april 1998 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen A, B en C (verzoeksters) en de gedeputeerde staten van Noord-Holland (verweerders) over de goedkeuring van een wijzigingsplan van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1978 - herziening 1995'. De burgemeester en wethouders van Schermer hebben op 3 juni 1997 een wijziging van het bestemmingsplan vastgesteld, waarna op 4 september 1997 goedkeuring is verleend door de gedeputeerde staten. Verzoeksters hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Tijdens de zitting op 7 april 1998 hebben de partijen hun standpunten toegelicht, waarbij verzoeksters werden vertegenwoordigd door mr. drs. O.H. Minjon en verweerders door mr. R.A. Bakker en mevrouw E. van Ommeren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de toetsing aan de hand van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De Voorzitter concludeert dat er geen onverwijlde spoed is die het treffen van de gevraagde voorziening rechtvaardigt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is vastgelegd door dr. D. Dolman, in tegenwoordigheid van mr. T. Brouwer, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

Raad van State No. F01.98.0059
Datum uitspraak: 14 april 1998.
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
A, B en C te D (verzoeksters)
en
gedeputeerde staten van Noord-Holland (verweerders).
Burgemeester en wethouders van Schermer hebben in hun vergadering van 3 juni 1997 een wijziging van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1978 - herziening 1995" vastgesteld.
Bij besluit van 4 september 1997,.nr. 97-712569, is namens verweerders beslist over de goedkeuring van dit wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 30 oktober 1997 beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij zich bij brief van 13 februari 1998 tot de Voorzitter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Tijdens de zitting op 7 april 1998 hebben verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. drs. O.H. Minjon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R.A. Bakker en mevrouw E. van Ommeren, hun standpunten toegelicht. Voorts heeft M.S.M. de Moel, bijgestaan door J.F. Kwantes, het woord gevoerd.
In rechte
In artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is, voor zover hier van belang, bepaald dat hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is indien bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om, indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat het geding in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de Voorzitter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
Het wijzigingsplan voorziet in de aanwijzing van een nieuw agrarisch bebouwingsvak aan de E-weg te D ten behoeve van de vestiging van een veehouderijbedrijf. Bij hun bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring gehecht aan het besluit van burgemeester en wethouders tot vaststelling van dit plan. Verzoeksters, bewoonsters van een aan de E-weg 5 gelegen woning, kunnen zich met het besluit van verweerders niet verenigen en hebben daarom verzocht om schorsing van dit besluit. Zij zijn van mening dat de aanwijzing van een nieuw agrarisch bebouwingsvak in strijd is met het in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1978 - herziening 1995" neergelegde uitgangspunt dat de openheid van de droogmakerij wordt gehandhaafd. Voorts vrezen zij dat verwezenlijking van het plan zal leiden tot een onaanvaardbare toeneming van stank en luchtverontreiniging.
Verzoeksters zijn verder van mening dat geen redelijke en objectieve belangenafweging heeft plaatsgevonden, nu het gemeentebestuur van Schermer de gemeente Heerhugowaard reeds voor de vaststelling van het wi3zigingsplan heeft toegezegd mee te werken aan de bedrijfsverplaatsing van M.S.M. de Moel. Daarnaast stellen zij dat door het gemeentebestuur van Schermer de verwachting is gewekt dat niet zou worden gebouwd aan de Polderweg.
Ook stellen zij dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
De Voorzitter overweegt het volgende.
Van de zijde van verweerders is verklaard dat het bestreden besluit namens hen door het hoofd van het voormalige Rayon Noord van het bureau Lokale Planologie van de provincie Noord-Holland is genomen. Onder andere in haar uitspraak van 27 oktober 1997, no. E01.95.0275 (de Gemeentestem 1997, 7066), waarnaar verzoeksters hebben verwezen, heeft de Afdeling overwogen dat mandaat aan een ambtenaar om. te beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan waarbij tevens wordt beslist over tegen dat plan ingediende bedenkingen, zich niet verdraagt met het stelsel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aangezien dit geschil een wijzigingsplan betreft, waartegen geen bedenkingen bij gedeputeerde staten kunnen worden ingediend, ziet de Voorzitter voorshands geen grond voor de verwachting dat de Afdeling in het bodemgeding zal oordelen dat het bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. In artikel 33, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1978 - herziening 1995" behorende voorschriften is handhaving van de openheid van de droogmakerij als uitgangspunt vermeld. Nieuwe agrarische bebouwingsvakken zijn, ingevolge dit artikellid, niet mogelijk langs de Polderweg, tenzij ter plaatse de landschappelijke waarden (openheid) niet onaanvaardbaar worden aangetast. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders in het bestemmingsgebied "Agrarische doeleinden, tevens landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol gebied" nieuwe agrarische bebouwingsvakken "Aa" aanwijzen, met inachtneming van hetgeen in dit artikellid is bepaald.
De Voorzitter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de planwijziging niet in overeenstemming is met de bij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1978 - herziening 1995" bepaalde grenzen. Dat het gemeentebestuur de verwachting heeft gewekt dat niet zou worden gebouwd aan de Polderweg, acht de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt. In hetgeen verzoeksters overigens hebben aangevoerd, vindt de Voorzitter evenmin reden voor de verwachting dat de Afdeling in het bodemgeding zal oordelen dat verweerders het wijzigingsplan niet in redelijkheid aanvaardbaar hebben kunnen achten.
Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening de daartoe ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste onverwijlde spoed ontbreekt.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
De Voorzitter acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld op 14 april 1998 door dr. D. Dolman,
in tegenwoordigheid van mr. T. Brouwer, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman
Voorzitter
w.g. Brouwer
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,
No. F01.98.0059/176-168
VERZONDEN 26 MEI 1999