ECLI:NL:RVS:1998:AE4771

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.97.0200
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.V.I. B.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Den Haag inzake vergunning voor gevelwijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de aanzegging van bestuursdwang om een rond raam in de zijgevel van de woning van de appellant te verwijderen. Dit raam was aangebracht in afwijking van een verleende bouwvergunning, waarin het raam niet was opgenomen. De burgemeester en wethouders hadden ingestemd met een deel van de afwijkingen, maar stelden als voorwaarde dat het ronde raam moest worden dichtgezet met planken. De appellant betoogde dat het dichtgezette raam een vergunningvrije verandering was volgens artikel 43 van de Woningwet, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de wijziging niet als niet-ingrijpend kon worden aangemerkt, omdat het dichtgetimmerde raamkozijn een verstoring van het gevelbeeld opleverde. Hierdoor was een bouwvergunning vereist, die niet was verleend, waardoor de burgemeester en wethouders bevoegd waren om tot de aanschrijving te besluiten. De Afdeling oordeelde verder dat het dichtgezette raam niet in strijd was met redelijke eisen van welstand, aangezien de welstandscommissie een negatief advies had gegeven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad
van State
No. H01.97.0200
Datum uitspraak: 3 maart 1998
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
mr. [appellant] te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 24 december 1996 in het geschil tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 1994 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag appellant, onder aanzegging van bestuursdwang, aangeschreven het ronde raam in de zijgevel van de woning [adres] te [woonplaats] te verwijderen en de zijgevel op een zodanige wijze dicht te zetten met hetzelfde materiaal als waarmee deze overigens is bekleed dat de eenheid van het gevelbeeld gewaarborgd is.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 januari 1996, verzonden op 17 januari 1996, hebben burgemeester en wethouders, met overneming van het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften van 27 december 1995, het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 1996 heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen op 7 februari 1997, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 1998, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.V.I. B., ambtenaar van de gemeente, hun standpunt hebben toegelicht. Appellant is niet verschenen.
Overwegingen
Bij de beoordeling van het geschil gaat de Afdeling uit van de navolgende feiten.
Appellant heeft in afwijking van een verleende bouwvergunning, waarin het raam niet was opgenomen, onder meer in de zijgevel van zijn woning een rond raam aangebracht. Burgemeester en wethouders hebben ingestemd met een deel van deze afwijkingen maar daarbij als voorwaarde gesteld dat het gemaakte ronde raam moest worden dichtgezet met planken als bestaand. Het raam is vervolgens, met instandlating van het kozijn, dichtgetimmerd met planken.
De aanschrijving van 24 november 1994, zoals gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar, ziet op dit dichtgetimmerde raamkozijn.
Appellant voert primair aan dat het dichtgezette raam een vergunningvrije verandering is.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk.
Volgens vaste jurisprudentie dient de term "van niet-ingrijpende aard" ook in stedenbouwkundige zin te worden opgevat. Hierbij speelt zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.
De woning ligt in de wijk Marlot. Deze wijk is in 1993 voorgedragen voor een aanwijzing als beschermd stadsgezicht. Terecht voert appellant aan dat deze aanwijzing ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 16 januari 1996 nog niet had plaatsgevonden; dit is eerst op 6 september 1996 gebeurd. Dit neemt echter niet weg dat ook ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar de wijk een architectonisch waardevol gebied vormde, hetgeen appellant ook niet heeft bestreden.
Nu in deze wijk het dichtgetimmerde raamkozijn een verstoring van het bestaande gevelbeeld oplevert, kan deze gevelwijziging niet worden aangemerkt als een niet-ingrijpende verandering in de zin van artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet.
Voor de wijziging van de gevel is dus een bouwvergunning vereist. Aangezien deze niet is verleend waren burgemeester en wethouders bevoegd om tot de aanschrijving te besluiten.
Verder betoogt appellant dat het dichtgezette raam niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De welstandscommissie heeft in een advies van 10 november 1994 een negatief oordeel gegeven over deze verandering van de gevel. Mede gezien de overgelegde foto's, hebben burgemeester en wethouders dit advies kunnen volgen. Het enkele feit dat appellant een andere mening heeft, geeft geen reden anders te oordelen.
Het voorgaande brengt mee dat legalisering van de gevelwijziging niet mogelijk is.
Behoudens bijzondere omstandigheden is het onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursorgaan in een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en deze handeling niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking besluit tot het toepassen van bestuursdwang. Van bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
Appellant beroept zich ten slotte op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft echter geen gevallen aangegeven waarin, zoals hier, na afwijzing van een vergunningaanvraag, door burgemeester en wethouders niet zou zijn opgetreden. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
Gezien het voorgaande is het hoger beroep ongegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep acht de Afdeling geen termen aanwezig.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 1998.
5