ECLI:NL:RVS:1998:AE8937

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
F01.98.0055/P80
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening op verzoek van verzoeker in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 mei 1998 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling van 23 januari 1998, waarin het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant werd vernietigd. De gedeputeerde staten hebben hiertegen verzet aangetekend, waarop verzoeker een voorlopige voorziening vroeg. De Voorzitter van de Afdeling heeft in zijn uitspraak opgemerkt dat artikel 8:81 de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, na beoordeling van de situatie en het verzet van de gedeputeerde staten, heeft de Voorzitter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De Voorzitter heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat verzoeker niet in het gelijk is gesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 mei 1998.

Uitspraak

Raad
van State
No. F01.98.0055/P80.
Datum uitspraak: 4 mei 1998.
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker).
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 januari 1998, no. E01.95.0539/P02, verzonden op 26 januari 1998, gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, is, met gegrondverklaring van het beroep van verzoeker, vernietigd het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 september 1995, Dienst Ruimtelijke ordering, Natuur en landschap en Volkshuisvesting, Afdeling BG, no. 138584.
Tegen deze uitspraak hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij brief van 19 februari 1998 verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Verzoeker heeft zich bij brief van 12 februari 1998 tot de Voorzitter gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
In rechte
In artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is, voor zover hier van belang, bepaald dat hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is indien bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om, indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de Afdeling moet deze bepaling aldus worden verstaan dat het mogelijk is om op verzoek een voorlopige voorziening te treffen totdat definitief ten aanzien van het geding is beslist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Voorzitter, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder oproeping en verhoor van partijen.
Bij uitspraak van heden, no. E01.95.0539/Y02, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het door gedeputeerde staten van Noord-Brabant gedane verzet ongegrond verklaard, zodat ten aanzien van het geding definitief is beslist.
In verband met het vorenstaande moet het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, als kennelijk ongegrond, worden afgewezen.
De Voorzitter acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 1998.
1