ECLI:NL:RVS:1999:AA3684

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0462/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • J. Soons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vrijstelling van stagiaireplicht door de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten

Op 8 oktober 1999 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoeker A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 maart 1999. Verzoeker had eerder een verzoek ingediend bij de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten om vrijstelling van de verplichting om als stagiaire bij een patroon kantoor te houden. Dit verzoek werd op 14 september 1998 afgewezen. De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten verklaarde het beroep tegen deze afwijzing gegrond en vernietigde het besluit, waarna de zaak werd terugverwezen naar de Raad van Toezicht. De rechtbank te Utrecht verklaarde op 9 maart 1999 het beroep van verzoeker gegrond en vernietigde de beslissing van de Algemene Raad, met de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens verzocht hij om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 30 september 1999 ter zitting behandeld, waar verzoeker en de Algemene Raad vertegenwoordigd door mevrouw mr. M. Duyser aanwezig waren. De Raad van Toezicht was niet ter zitting verschenen. De Voorzitter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, er waren geen bijzondere omstandigheden aangetoond die het verzoek om een voorlopige voorziening rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 1999.

Uitspraak

448 / Raad van State
H01.99.0462/2.
Datum uitspraak: 8 oktober 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het hoger beroep van:
A te B,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 maart
1999 in het geding tussen: verzoeker en de Algemene Raad van de
Nederlandse Orde van Advocaten.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 14 september 1998 heeft de Raad van Toezicht der Orde van
Advocaten (hierna: de Raad van Toezicht) het verzoek van verzoeker om
vrijstelling te verlenen van de verplichting van een advocaat om als
stagiaire bij een patroon kantoor te houden alsmede een patroon aan te
wijzen, afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 1998 heeft de Algemene Raad van de Nederlandse
Orde van Advocaten (hierna: de Algemene Raad) het tegen dat besluit bij
hem ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de zaak
terugverwezen naar de Raad van Toezicht.
Bij uitspraak van 9 maart 1999, verzonden op 11 maart 1999, heeft de
arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het hiertegen
ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing van de
Algemene Raad vernietigd en hem opgedragen binnen zes weken na
verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 26 maart 1999, bij de
Raad van State ingekomen op 30 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Bij
brief van 30 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 31
augustus 1999, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 1999,
waar verzoeker, in persoon, en de Algemene Raad vertegenwoordigd door
mevrouw mr. M. Duyser, gemachtigde, zijn verschenen. Tevens was ter
zitting aanwezig mevrouw mr. A. Gerritsen-BosseIaar, lid van de Algemene
Raad, tevens portefeuillehouder opleiding. De Raad van Toezicht is niet ter
zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1.In artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor
zover hier van belang, is bepaald dat hoofdstuk 8 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: de Awb) van overeenkomstige toepassing is op het
hoger beroep.
2.2.Toepassing is gevraagd van artikel 8:81 van de Awb. Ingevolge dit
artikel, voor zover hier van belang, is het mogelijk om op verzoek een
voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de
betrokken belangen, vereist.
2.3.Het hoger beroep van verzoeker zal door de Afdeling op een op
1 november 1999 te houden zitting worden behandeld. Verzoeker was
hiermee bij het indienen van zijn verzoek om voorlopige voorziening
bekend.
In een situatie als deze kan er voor het in overweging nemen van het
verzoek om een voorlopige voorziening eerst aanleiding bestaan, indien er
tenminste sprake is van bijzondere, klemmende omstandigheden in verband
waarmee het voor verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou zijn een uitspraak
ten principale te moeten afwachten. Van zodanige omstandigheden is de
Voorzitter niet gebleken. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J. Soons, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Soons
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 OKT. 1999
128-55.
Verzonden 8 oktober 1999
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,