ECLI:NL:RVS:1999:AA3691

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.0357
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • R.H. Lauwaars
  • B. van Wagtendonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake VBS-tarief en belanghebbendheid van agenten in scheepvaart

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, waarbij de agenten bezwaar hadden gemaakt tegen facturen voor het verkeersbegeleidingstarief (VBS-tarief) die door de Inspecteur van de Belastingdienst Douane waren opgelegd. De rechtbank had de bezwaren van de agenten ongegrond verklaard en hen niet-ontvankelijk verklaard, omdat hun belang niet rechtstreeks betrokken was bij de facturen. De agenten, die de kapitein, eigenaar of rompbevrachter van de zeeschepen vertegenwoordigden, stelden dat zij wel degelijk belanghebbenden waren, maar de rechtbank oordeelde dat de agenten niet uit eigen hoofde verplicht waren tot betaling van het tarief en dat hun belang afgeleid was van dat van de principaal. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de agenten eerst bezwaar hadden moeten maken voordat zij beroep instelden. De Afdeling concludeerde dat de hoger beroepen ongegrond waren en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

475 / Raad van State
No's: H01.98.0357, 0376, 0377, 0379, 0384, 0385, 0391, 0393, 0416, 0418 t/m 0421 en 0423.
Datum uitspraak: 4 november 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. A B.V., gevestigd te B
2. C Holding B.V. en D Scheepvaart Maatschappij B.V., gevestigd te B
3. D & Co. B.V., gevestigd te B
4. E Agenturen B.V., gevestigd te F
5. G & H B.V., gevestigd te F
6. I & J B.V., gevestigd te F
(hierna: de agenten)
7. de door de agenten vertegenwoordigden (d.w.z. de kapitein, eigenaar of rompbevrachter van een zeeschip) (appellanten)
tegen de uitspraken van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 19 januari 1998 in de gedingen tussen: appellanten en de Inspecteur van de Belastingdienst Douane, district Rotterdam.
1. Procesverloop
De Inspecteur van de Belastingdienst Douane, district Rotterdam, (hierna: de Inspecteur) heeft aan ieder der agenten een of meer facturen gezonden voor de heffing van het verkeersbegeleidingstarief voor het scheepvaartverkeer (hierna: het VBS-tarief).
Tegen deze besluiten is door de agenten bezwaar gemaakt.
Bij verschillende, nagenoeg gelijkluidende, besluiten heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard. Eén van deze besluiten is aangehecht.
Tegen deze besluiten hebben de agenten mede namens de door hen vertegenwoordigden beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank).
Bij afzonderlijke, nagenoeg gelijkluidende, uitspraken van 19 januari 1998, verzonden op 23 januari 1998, kenmerk DIVERS 9611755-F4, respectievelijk nrs 1764, 1766, 1769, 1770, 1918, 1920, 1921 en 2185 t/m 2190, heeft de rechtbank de beroepen van de agenten gegrond verklaard, de beslissingen op bezwaar vernietigd, het bezwaar van de agenten alsnog niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen van de door de agenten vertegenwoordigden niet-ontvankelijk verklaard. Eén van deze uitspraken is aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brief van 2 maart 1998, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 1998, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 1998 heeft de Inspecteur een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de Inspecteur toegezonden.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 14 september 1998, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr G.J.W. Smallegange, advocaat te Rotterdam, ir. P.P. Noë en P. van Santen, en de Inspecteur, vertegenwoordigd door mr A.B. van Rijn en mr R.J.M. van den Tweel, advocaten te Den Haag, en mr L.J. Clement en mr J.A.A. Schreuder, ambtenaren bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 15c, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet (hierna: de Svw), voor zover hier van belang, is de kapitein, eigenaar of rompbevrachter van een zeeschip gehouden het VBS-tarief te betalen.
In artikel 1 5d, tweede lid, is bepaald dat het VBS-tarief verschuldigd is aan het Rijk en dat bij algemene maatregel van bestuur de scheepvaartwegen worden aangewezen waarop het tarief is verschuldigd en de maatstaven voor de toepassing en de vrijstellingen van het VBS-tarief worden geregeld.
Aan het bepaalde in artikel 15d, tweede lid, van de Svw is uitvoering gegeven bij het Besluit verkeersbegeleidingstarieven scheepvaartverkeer van 4 november 1994, Stb. 807 (hierna: het BVS). Ingevolge artikel 8 van het BVS dient door of namens de kapitein, eigenaar of rompbevrachter van een naar zee vertrekkend zeeschip, waarvoor het tarief nog niet is voldaan, ten genoegen van de met de inning van dit tarief belaste instantie zekerheid te worden gesteld voor de betaling van het tarief.
Ten aanzien van de hoger beroepen van de agenten
2.2 De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat door
de agenten bezwaar is gemaakt tegen de facturen voor de heffing van het
VBS-tarief en dat het beroep tegen de diverse beslissingen op bezwaar is
ingesteld mede namens de door de agenten vertegenwoordigden. Naar haar
oordeel is het belang van de agenten niet rechtstreeks betrokken bij de
facturen voor de heffing van het VBS-tarief. Gelet hierop heeft de rechtbank de beslissingen op bezwaar vernietigd en de bezwaren van de agenten alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Vast staat dat de agent niet kapitein, eigenaar of rompbevrachter is van de zeeschepen waarop de aan hem toegezonden facturen betrekking hebben. Anders dan de agenten hebben betoogd, is de enkele omstandigheid dat de desbetreffende besluiten door hun tussenkomst aan de vertegenwoordigden zijn bekend gemaakt, niet voldoende om hen als belanghebbende bij die besluiten aan te merken. Er is een materiële betrokkenheid bij het besluit vereist. Dat zij in de praktijk steeds namens de betalingsplichtige(n) hebben betaald, betekent evenmin dat hun belang rechtstreeks bij die besluiten is betrokken. Hun belang is afgeleid van dat van
de principaal, tot wie zij in een privaatrechtelijke betrekking staan. De borgstelling van de agent ten gunste van de door hem vertegenwoordigde(n) maakt dit niet anders. De agent is niet uit eigen hoofde verplicht tot het verschaffen van de zekerheid; ingevolge artikel 8 van het BVS heeft alleen de kapitein, eigenaar of rompbevrachter die verplichting. Dat de principaal in incidentele gevallen geen verhaal blijkt te bieden, maakt de agent evenmin tot belanghebbende. Tot slot merkt de Afdeling op dat de door appellanten aangehaalde uitspraak van 27 juni 1997 IJB 1997, 191) ziet op de hier niet aan de orde zijnde vraag in hoeverre een concurrent belanghebbende kan zijn. Hieruit volgt dat het belang van de agenten niet rechtstreeks bij de facturen is betrokken en dat de rechtbank terecht de beslissingen op bezwaar heeft vernietigd en het bezwaar van de agenten alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ten aanzien van de hoger beroepen van de door de agenten vertegenwoordigden
2.4 Wat betreft de door de agenten namens de door hen
vertegenwoordigden ingestelde beroepen heeft de rechtbank overwogen dat
die vertegenwoordigden, alvorens beroep in te stellen, eerst bezwaar hadden
dienen te maken, hetgeen zij niet hebben gedaan. Omdat de rechtbank niet is
gebleken van enige reden op grond waarvan hen dit verzuim redelijkerwijs
niet kan worden verweten en zich derhalve niet de in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde uitzondering voordoet, heeft zij de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel.
2.5 Slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De aangevallen
uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.6 Voor zover appellanten hebben opgemerkt dat in sommige van de
aangevallen uitspraken een aantal vergissingen, weglatingen en/of kennelijke fouten en/of verschrijvingen is geslopen, zoals een onjuiste tenaamstelling van partijen of een gebrekkige weergave van het kenmerk van de bestreden
besluiten, wordt overwogen dat deze kennelijke, voor partijen kenbare en
voor eenvoudig herstel vatbare onjuistheden zich voor verbetering door de
rechtbank zelf lenen. Een grond voor vernietiging van een of meer van de
aangevallen uitspraken is daarin niet gelegen.
2.7 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in
hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr P. van Dijk, Voorzitter, en mr R.H. Lauwaars en mr B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr E.O.H.P. Florijn, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Florijn
Voorzitter ambtenaar van Staat
No's: H01.98.0357, 0376, 0377, 0379, 0384,
0385, 0391, 0393, 0416, 0418 t/m 0421 en 0423
Verzonden: 04 nov 1999
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,