ECLI:NL:RVS:1999:AA3722

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
E03.97.1525/Y01
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth
  • W. Konijnenbelt
  • H. Beekhuis
  • A.M.Th. Schuller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de ontvankelijkheid van bezwaar en de vereisten voor herstel van verzuim in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Raad van State op 23 september 1999, wordt de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland beoordeeld. De opposante, de Vereniging S.O.S. Schanspolder, had bezwaar gemaakt tegen een besluit dat haar eerder niet-ontvankelijk was verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt voorop dat artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht geen specifieke vorm voorschrijft voor het herstel van een geconstateerd verzuim. De opposante had de gelegenheid gekregen om het verzuim binnen twee weken te herstellen, maar heeft dit niet betwist. De Afdeling oordeelt dat de mededeling van de provincie, die telefonisch is gedaan, voldoende was en dat de opposante niet benadeeld is door het ontbreken van een schriftelijke mededeling. De opposante had ook na het telefoongesprek nog de mogelijkheid om met de provincie in contact te treden. De Afdeling concludeert dat het verzet van de opposante ongegrond is, omdat er geen bewijs is dat zij door de wijze van communicatie benadeeld is. De uitspraak bevestigt dat de bestuursrechter summierlijk kan ingaan op beroepsgronden, zolang deze bij de beoordeling zijn betrokken. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is in naam der Koningin genomen en het verzet is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Raad
van State
E03.97.1 525/YO 1 .
Datum uitspraak: 23 SEP. 1995
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet van:
de Vereniging S.O.S. Schanspolder Ouderkerk Schoon te Ouderkerk aan den IJssel, opposante,
vertegenwoordigd door mr J.E. Dijk te Dordrecht, gemachtigde.
1 Procesverloop
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 27 augustus 1998, verzonden op 31 augustus 1998, gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de, Algemene wet bestuursrecht, is ongegrond verklaard het op grond van de Wet milieubeheer ingestelde beroep van opposante tegen het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 12 september 1997, Directie Water en Milieu, Afdeling Bodemsanering, Kenmerk 97.5138, waarbij de door opposante hiertegen ingediende bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard. Een afschrift van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft opposante bij brief van 6 oktober 1998, ingekomen bij de Raad van State op 7 oktober 1998, verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Dit verzetschrift is aan deze uitspraak gehecht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan enig bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van een bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt, ondanks schending van een vormvoorschrift ,door het orgaan dat op het bezwaar heeft beslist in stand worden gelaten, indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
2.2. Opposante heeft dienaangaande in verzet aangevoerd dat de mededeling als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht uit oogpunt van zorgvuldigheid schriftelijk had dienen te geschieden. Nu gedeputeerde staten dit hebben nagelaten, voelt opposante zich hierin benadeeld. Opposante voert hiertoe aan dat ingeval van een schriftelijke mededeling zij veel meer doordrongen zou zijn geraakt van het gelezene; er geen misverstanden hadden kunnen ontstaan over de inhoud van het verzoek van de secretaris van de bezwarencommissie Awb en dat bovendien waarschijnlijk was geweest dat zij alsdan tijdig een deugdelijke machtiging had opgestuurd. Onder deze omstandigheden is opposante van mening dat de Afdeling het niet aannemelijk heeft mogen achten dat opposante ook geen goede machtiging had verzonden, als de mededeling van de provincie-ambtenaar schriftelijk was gedaan. Nu de Afdeling zich in de uitspraak, waarvan verzet, slechts gebaseerd heeft op een veronderstelling - en niet op een vaststaand feit - dat opposante niet is benadeeld, is opposante van mening dat de Afdeling niet tot het oordeel had kunnen komen dat het in beroep bestreden besluit van gedeputeerde staten met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand had kunnen worden gelaten.
2.3. Dit betoog faalt.
De Afdeling stelt dienaangaande voorop dat artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht geen vorm voorschrijft voorde wijze waarop de gelegenheid dient te worden geboden een geconstateerd verzuim te herstellen. De Afdeling overweegt voorts dat opposante in beroep noch in verzet heeft bestreden dat het telefoongesprek, waarbij opposante in de gelegenheid is gesteld om het verzuim binnen een termijn van twee weken te herstellen, heeft plaatsgevonden. De Afdeling vermag niet in te zien, zoals opposante heeft betoogd, dat een schriftelijke mededeling in casu een betere waarborg tegen het ontstaan van misverstanden zou zijn geweest. In dit verband is het van belang te achten dat opposante zich ook na afloop van het telefoongesprek nog met de provincie had kunnen verstaan indien de inhoud en strekking van de gedane mededelingen haar bij nadere overweging niet geheel duidelijk zouden zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden blijft de Afdeling bij haar oordeel dat opposante door het feit dat de mededeling niet schriftelijk is geschied niet is benadeeld.
2.4. Voor zover opposante voorts heeft aangevoerd dat de Afdeling niet is ingegaan op de vraag of er sprake was van een deugdelijke belangenafweging en hiermee in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 36 van de Wet op de Raad van State de resterende twee beroepsgronden van opposante geheel heeft laten liggen, overweegt de Afdeling dat zij de desbetreffende beroepsgronden - die naar haar oordeel na de eerdere overwegingen van de uitspraak geen uitvoerige bespreking behoefden - slechts summierlijk heeft afgedaan. Blijkens de overwegingen van de uitspraak zijn deze gronden echter wel degelijk bij de beoordeling van het geding betrokken, zodat niet kan worden staande gehouden dat sprake is van strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 36 van de Wet op de Raad van State.
2.3. Het verzet is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth, Voorzitter, en mr W. Konijnenbelt en mr H. Beekhuis, Leden, in tegenwoordigheid van A.M.Th. Schuller, ambtenaar van Staat.
w.g. Leyten-de Wijkerslooth w.g. Schuller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 SEP. 1999
E03.97.1525/Y01.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
VERZONDEN 23 SEP. 1999