Raad van State
H01.99.0689/2.
Datum uitspraak:
27 augustus 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrecht- spraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeker,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissements- rechtbank te Amsterdam van 1 april 1999 in het geding tussen: PricewaterhouseCoopers N.V. te Amsterdam en verzoeker.
Bij brief van 11 mei 1998 heeft prof. dr. A namens Coopers & Lybrand N.V. (thans: PricewaterhouseCoopers N.V., hierna: PricewaterhouseCoopers) verzocht om toezending van een memorie van de Nederlandse regering met betrekking tot de fiscale oudedagsreserve, die desgevraagd door de Nederlandse regering is ingediend bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof; kenmerk van het Hof: C-80/94).
Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dit verzoek heeft PricewaterhouseCoopers een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 3 februari 1999 heeft verzoeker het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en verzoeker opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 11 mei 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 1999, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 1999, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber en mr. drs. M.A. Fierstra, ambtenaren ten departemente, is verschenen. PricewaterhouseCoopers heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2.1. In het arrest-Wielockx van 8 april 1998, nr. 32.414, verwijst de Hoge Raad naar een door de Nederlandse regering in het kader van een procedure inzake prejudiciële vragen voor het Hof ingediende memorie met betrekking tot het karakter van de fiscale oudedagsreserve. Met het oog op een bij dit arrest te schrijven annotatie heeft prof. dr. A verzoeker gevraagd om een exemplaar van de memorie.
2.2. Verzoeker heeft gemotiveerd verzocht om hangende het hoger beroep te worden ontheven van de verplichting gevolg te geven aan de uitspraak van de president. In dat verband heeft verzoeker samengevat gesteld dat openbaarmaking is verzocht van een stuk dat is opgesteld als processtuk voor het Hof, dat derhalve deel uitmaakt van het procesdossier van het Hof en dat daarover enkel het Hof zeggenschap heeft. Verzoeker is van mening dat hij dan ook niet bevoegd is te beslissen over openbaarmaking van de memorie.
2.3. De onderhavige procedure is niet geëigend voor beantwoording van de door verzoeker opgeworpen principiële rechtsvraag. Evident is het belang van verzoeker om hangende het hoger beroep te worden ontheven van de verplichting gevolg te geven aan de uitspraak van de president. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter termen aanwezig voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de uitspraak van de president wordt geschorst, totdat de Afdeling in hoger beroep uitspraak zal hebben gedaan.
Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries Voorzitter
w.g. Tuinhout ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 1999
77-295. Verzonden: 27 AUG 1999
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze