ECLI:NL:RVS:1999:AA3751

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0689/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • M.G. Tuinhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep van de Minister van Buitenlandse Zaken tegen uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam

In deze zaak verzocht de Minister van Buitenlandse Zaken om een voorlopige voorziening in het hoger beroep tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De president had op 1 april 1999 een besluit van de Minister, dat een bezwaar van PricewaterhouseCoopers N.V. ongegrond verklaarde, vernietigd en de Minister opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. PricewaterhouseCoopers had eerder een verzoek ingediend om toezending van een memorie van de Nederlandse regering met betrekking tot de fiscale oudedagsreserve, die door de regering was ingediend bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De Minister verzocht om ontheffing van de verplichting om gevolg te geven aan de uitspraak van de president, omdat hij van mening was dat de memorie deel uitmaakte van het procesdossier van het Hof en dat hij daarover niet bevoegd was te beslissen. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 augustus 1999 het verzoek behandeld. De Voorzitter oordeelde dat er termen aanwezig waren voor het treffen van een voorlopige voorziening en schorste de uitspraak van de president totdat de Afdeling in hoger beroep uitspraak zou doen. De beslissing werd op 27 augustus 1999 openbaar gemaakt.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0689/2.
Datum uitspraak:
27 augustus 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrecht- spraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeker,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissements- rechtbank te Amsterdam van 1 april 1999 in het geding tussen: PricewaterhouseCoopers N.V. te Amsterdam en verzoeker.
1 Procesverloop
Bij brief van 11 mei 1998 heeft prof. dr. A namens Coopers & Lybrand N.V. (thans: PricewaterhouseCoopers N.V., hierna: PricewaterhouseCoopers) verzocht om toezending van een memorie van de Nederlandse regering met betrekking tot de fiscale oudedagsreserve, die desgevraagd door de Nederlandse regering is ingediend bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof; kenmerk van het Hof: C-80/94).
Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dit verzoek heeft PricewaterhouseCoopers een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 3 februari 1999 heeft verzoeker het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en verzoeker opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 11 mei 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 1999, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 1999, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber en mr. drs. M.A. Fierstra, ambtenaren ten departemente, is verschenen. PricewaterhouseCoopers heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1. In het arrest-Wielockx van 8 april 1998, nr. 32.414, verwijst de Hoge Raad naar een door de Nederlandse regering in het kader van een procedure inzake prejudiciële vragen voor het Hof ingediende memorie met betrekking tot het karakter van de fiscale oudedagsreserve. Met het oog op een bij dit arrest te schrijven annotatie heeft prof. dr. A verzoeker gevraagd om een exemplaar van de memorie.
2.2. Verzoeker heeft gemotiveerd verzocht om hangende het hoger beroep te worden ontheven van de verplichting gevolg te geven aan de uitspraak van de president. In dat verband heeft verzoeker samengevat gesteld dat openbaarmaking is verzocht van een stuk dat is opgesteld als processtuk voor het Hof, dat derhalve deel uitmaakt van het procesdossier van het Hof en dat daarover enkel het Hof zeggenschap heeft. Verzoeker is van mening dat hij dan ook niet bevoegd is te beslissen over openbaarmaking van de memorie.
2.3. De onderhavige procedure is niet geëigend voor beantwoording van de door verzoeker opgeworpen principiële rechtsvraag. Evident is het belang van verzoeker om hangende het hoger beroep te worden ontheven van de verplichting gevolg te geven aan de uitspraak van de president. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter termen aanwezig voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3 Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de uitspraak van de president wordt geschorst, totdat de Afdeling in hoger beroep uitspraak zal hebben gedaan.
Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries Voorzitter
w.g. Tuinhout ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 1999
77-295. Verzonden: 27 AUG 1999
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze