H01.99.0533.
Datum uitspraak: 3 december 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Hornbach Holding B.V. te Driebergen, appellante,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 19 maart 1999 in het geding tussen: appellante en burgemeester en wethouders van Nieuwegein.
Bij brief van 12 mei 1998 hebben burgemeester en wethouders van Nieuwegein (hierna: burgemeester en wethouders) appellante, als reactie op haar brief van 6 mei 1997, medegedeeld geen medewerking te verlenen aan haar verzoek voor de vestiging van een bouwmarkt annex tuincentrum op het Liesboschterrein te Nieuwegein.
Bij besluit van 25 augustus 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 1999, verzonden op 30 maart 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door R. Hoogenboom en bijgestaan door mr G.P.H. Overgoor, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Koekoek, E.W.T. Regeer en A.B.E.M. Rijntjes, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1.Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.2.Het betoog van appellante richt zich tegen het oordeel van de president dat haar brief van 6 mei 1997 niet kan worden opgevat als een concrete aanvraag om vrijstelling, dat burgemeester en wethouders deze brief terecht hebben kunnen opvatten als een verzoek om met betrekking tot het verlenen van vrijstelling een principe-uitspraak te doen en dat de beslissing van burgemeester en wethouders van 12 mei 1998 derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3.Bij brief van 6 mei 1997 heeft appellante burgemeester en wethouders - in essentie samengevat - medegedeeld dat zij geïnteresseerd is een vestiging op te richten in de gemeente Nieuwegein en heeft zij burgemeester en wethouders uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen.
Gezien de bewoordingen van deze brief - waarin het woord "vrijstelling" overigens niet voorkomt - hebben burgemeester en wethouders deze terecht niet aangemerkt als een aanvraag vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan te verlenen. De reactie van burgemeester en wethouders op deze brief, neergelegd in hun brief van 12 mei 1998, is slechts aan te merken als een principe-uitspraak daaromtrent - waarbij met de hierin weergegeven inhoudelijke overwegingen werd beoogd op voorhand een oordeel te geven voor het geval dat daadwerkelijk een officieel verzoek om vrijstelling zou worden ingediend - en derhalve niet als een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Met de president moet mitsdien worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr M. Groverman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Groverman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december. 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,