ECLI:NL:RVS:1999:AA4030

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
E03.97.0782
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak hebben appellanten A en B, beiden woonachtig te C, een verzoek ingediend om schadevergoeding op basis van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 juni 1997, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Nunspeet werd gegrond verklaard en dat besluit werd vernietigd. De appellanten stelden dat zij schade hadden geleden door kosten van advisering inzake geluid- en geurhinder, die zij hadden gemaakt in de procedure die leidde tot het vernietigde besluit van 31 mei 1995. De kosten betroffen facturen van verschillende adviesbureaus, waaronder Project Research Amsterdam B.V. en de Nederlandse Stichting Geluidhinder.

De verweerders, burgemeester en wethouders van Nunspeet, betwistten de vergoeding van deze kosten. Zij stelden dat de geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze kosten waren gemaakt in de voorbereidingsprocedure voorafgaand aan het besluit van 31 mei 1995. De Afdeling overwoog dat kosten die een inbrenger van bedenkingen maakt in de voorprocedure in de regel voor zijn of haar rekening blijven, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat hier sprake was van een bijzonder geval.

Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de kosten die appellanten hadden gemaakt vóór het vernietigde besluit voor hun rekening moesten blijven. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en werd uitgesproken in het openbaar op 19 november 1999.

Uitspraak

Raad
vanState
E03.97.0782.
Datum uitspraak: 19 november 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
A en B beiden te C, appellanten,
en
burgemeester en wethouders van Nunspeet, verweerders.
1 . Procesverloop
Bij uitspraak van 12 juni 1997, no. E03.95.1141, heeft de Afdeling het beroep van appellanten tegen het besluit van verweerders van 31 mei 1995, waarbij zij krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Gecombineerde Pluimveeslachterijen B.V." een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet hebben verleend voor een pluimveeslachterij op het perceel […] te B, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de Afdeling daarbij het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak op het verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze uitspraak is aangehecht.
Desgevraagd hebben appellanten het verzoek nader toegelicht bij brief van 3 juli 1997. Verweerders hebben gereageerd bij brief van 6 oktober 1997.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben gesteld dat zij schade hebben geleden, die bestaat uit f 2.767,50 aan kosten van advisering inzake geluid- en geurhinder, blijkend uit facturen van Project Research Amsterdam B.V. van 18 januari 1995 en 15 februari 1995, een factuur van de Nederlandse Stichting Geluidhinder van 5 juli 1995 en een factuur van ingenieurs- en architectenbureau Haskoning van 10 april 1997. Appellanten betogen dat zij de desbetreffende adviezen hebben laten uitbrengen om verweerders in de procedure die heeft geleid tot het besluit van 31 mei 1995 te overtuigen van het feit dat de vergunning niet, althans niet ongewijzigd, mocht worden verleend.
2.2. Verweerders betogen dat de geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De factuur van 18 januari 1995 betreft volgens verweerders een advies over het ontwerpbesluit, waaraan in het definitieve besluit gehoor is gegeven. De factuur van 15 februari 1995 heeft volgens verweerders betrekking op een bespreking na afloop van de bedenkingentermijn, zodat niet aannemelijk is dat deze bespreking betrekking had op de vergunningprocedure. Het advies waarop de factuur van 5 juli 1995 betrekking heeft, was volgens verweerders gevoegd bij het verzoek om voorlopige voorziening, dat is afgewezen. De factuur van 10 april 1997 heeft betrekking op het meebrengen van een deskundige naar de zitting van 28 april 1997, hetgeen niet tot andere inzichten heeft geleid en gezien de brief van de Afdeling van 17 februari 1997 voor rekening van appellanten moet blijven, aldus verweerders.
2.3. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
2.4. De door appellanten gestelde kosten betreffen volgens hun opgave de kosten van advisering inzake geluid- en geurhinder.
2.5. De kosten van de advisering door Project Research Amsterdam B.V., waarop de facturen van 18 januari 1995 en 15 februari 1995 betrekking hebben, zijn gemaakt binnen het kader van voorbereidingsprocedure voorafgaand aan het besluit van 31 mei 1995. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 december 1997, no. E03.97.0568, BR 1998, p. 519), dienen de kosten die een inbrenger van bedenkingen maakt in de voorprocedure in de regel voor zijn of haar rekening te blijven en kunnen deze slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen. Er bestaat geen grond om te oordelen dat sprake is van een zodanig bijzonder geval. De kosten die appellanten stellen te hebben gemaakt vóór het nemen van het vernietigde besluit dienen derhalve voor hun rekening te blijven.
2.6. De kosten van de advisering door de Nederlandse Stichting Geluidhinder, waarop de factuur van 5 juli 1995 betrekking heeft, moeten worden aangemerkt als te zijn gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek van appellanten om voorlopige voorziening met betrekking tot het besluit van 31 mei 1995, alsmede het beroep van appellanten tegen het besluit van 31 mei 1995. Over die kosten hebben de Voorzitter en de Afdeling in hun uitspraken van 31 oktober 1995 en 12 juni 1997 in het kader van de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht geoordeeld.
2.7. De kosten van de advisering door ingenieurs- en architectenbureau Haskoning, waarop de factuur van 10 april 1997 betrekking heeft, moeten worden aangemerkt als te zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep van appellanten tegen het besluit van 31 mei 1995. Over die kosten heeft de Afdeling in haar uitspraak 12 juni 1997 in het kader van de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht geoordeeld.
2.8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Leyten-De Wijkerslooth w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november. 1999
190-271.
Verzonden: .19 november 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,