H01.99.0393.
Datum uitspraak: 3 DEC. 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam, appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 4 februari 1999 in het geding tussen:
A Vastgoed B.V. te B
en
appellant.
Bij besluit van 5 augustus 1998 heeft appellant de algehele sluiting bevolen van het pand […]dijk 325a, derde en vierde etage (helft van de zolder) te B, met onmiddellijke ingang na uitreiking van dit besluit, voor de periode van één jaar.
Bij besluit van 11 augustus 1998 heeft appellant de algehele sluiting bevolen van het pand [...]dijk 228a, begane grond en [...]dijk 228b, eerste etage en achtergedeelte derde etage (zolder) te B, met onmiddellijke ingang na uitreiking van dit besluit, voor de periode van één jaar.
Bij besluit van 14 augustus 1998 heeft appellant de algehele sluiting bevolen van het pand [...]dijk 263a, eerste etage, tweede etage, derde etage en zolder, te B, met onmiddellijke ingang na uitreiking van dit besluit, voor de periode van één jaar.
Bij besluit van 24 november 1998 heeft appellant het door A Vastgoed B.V. gemaakte bezwaar tegen bovengenoemde besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 februari 1999, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te B (hierna: de president) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 1999, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 1999, waar appellant, vertegenwoordigd door mr M.H.E. van Veeren, ambtenaar der gemeente, is verschenen. A Vastgoed B.V. heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, bevat het bezwaarschrift tenminste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Appellant heeft het bezwaar van A Vastgoed B.V. niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd en dit verzuim niet binnen de daartoe door hem bij brief van 23 september 1998 gestelde termijn van 28 dagen is hersteld.
2.3. De president heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat A Vastgoed B.V. op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend dat zij deze brief heeft ontvangen en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze wel door A Vastgoed B.V. is ontvangen. Op grond hiervan heeft de president geoordeeld dat A Vastgoed B.V. geen gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen, en dat appellant het bezwaar derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat er geen sprake is geweest van een niet ongeloofwaardige, maar van een "blote" ontkenning.
2.5. Dit betoog treft doel.
Appellant heeft door middel van de door hem ook bij de rechtbank overgelegde screenprints van de geautomatiseerde administratie aannemelijk gemaakt dat de brief met termijnstelling van 23 september 1998 inderdaad is verzonden. Die brief was voorzien van de juiste tenaamstelling en adressering. Uit de stukken blijkt voorts dat A Vastgoed B.V., bij monde van haar gemachtigde C. A, bij de rechtbank heeft volstaan met de enkele - niet nader toegelichte - ontkenning dat zij de brief heeft ontvangen. Deze enkele ongemotiveerde ontkenning biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning, zodat appellant mitsdien niet aannemelijk behoefde te maken dat de brief wèl is ontvangen. Appellant kon het bezwaar van A Vastgoed B.V. derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Doende hetgeen de president zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 4 februari 1999, GEMWT 9917-WII;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr M. Groverman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Groverman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 DEC.1999
110-298.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,