H01.99.0136
Datum uitspraak: 26 NOV. 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel N.V., gevestigd te Amsterdam, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 11 december 1998 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1 Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 1995 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) een aanvraag van appellante om bouwvergunning voor het maken van een doorrijdmogelijkheid naar het achter de gebouwen Kerkstraat 329 en 331 gelegen terrein ten behoeve van het stallen van auto's afgewezen.
Bij besluit van 3 september 1996 hebben zij het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 1998, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door mr P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr G.A. van der Burg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 12 januari 1995 hebben burgemeester en wethouders bouwvergunning verleend voor het oprichten van het pand Kerkstraat 331. Daarbij is de begane grond aangegeven als een garage met een gesloten achterpui. Het in geding zijnde bouwplan ziet op het weglaten van de puivulling op de begane grond in de achtergevel en op het aanbrengen van deuren in deze gevel om zodoende een doorrijdmogelijkheid te realiseren naar het achter de gebouwen Kerkstraat 329 en 331 gelegen terrein ten behoeve van het stallen van auto's.
2.2. Appellanten hebben aangevoerd dat voor het bouwplan op grond van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist. De Afdeling acht dit niet juist. Gelet op de functie, het doel en de omvang van de bouwactiviteiten is geen sprake van een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in evengenoemd artikellid.
2.3. Het bouwplan heeft betrekking op een perceel binnen het bestemmingsplan "Amstelveld-Den Texbuurt". Het perceel heeft de bestemming gemengde bebouwing (GB1 tot en met GB5).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming aangewezen voor: a. woondoeleinden; b. sociaal-culturele doeleinden; c. medische, maatschappelijke en religieuze doeleinden; d. openbare en bijzondere doeleinden; e. kantoren; f. winkels; g. bedrijven (inclusie garagebedrijf); h. horeca (exclusief hotels); i. hotels; j. tuinen en erven; k. openbaar groen; 1. keurtuinen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag op de in het eerste lid genoemde gronden slechts bebouwing ten dienste van de bestemming worden opgericht en in stand gehouden.
Ingevolge artikel 3, achtste lid, van de planvoorschriften mag op de gronden welke op de plankaart zijn aangegeven met GB1 tot en met GB5. slechts worden gebouwd overeenkomstig een rechtsgeldig uitgewerkt plan. behoudens het bepaalde in het tiende lid en in artikel 16 van deze voorschriften.
In artikel 3, tiende lid, van de planvoorschriften is, voor zover hoer van belang, bepaald dat in afwijking van het bepaalde in het achtste lid en in artikel 16 van deze voorschriften burgemeester en wethouders bouwvergunning verlenen voor niet in artikel 16 genoemde bouwactiviteiten. mits het desbetreffende bouwplan past in een concept-uitgewerkt plan dan wel in een vastgesteld, maar nog niet goedgekeurd uitgewerkt plan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften verlenen burgemeester en wethouders in afwijking van het bepaalde in artikel 3. achtste lid, zolang nog geen uitgewerkt plan is vastgesteld, bouwvergunning voor de in het tweede lid genoemde bouwactiviteiten, mits het bepaalde in artikel 3 in acht wordt genomen en mits - voor zover hier van belang - met deze bouwactiviteiten geen verandering van het bestaande gebruik wordt beoogd dan wel daarvan het redelijkerwijs te verwachten gevolg zal zijn.
In artikel 16, tweede lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde bouwactiviteiten zijn: a. het veranderen, uitbreiden of vernieuwen van bestaande gebouwen, zoals deze aanwezig waren op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan, mits de bestaande bouwhoogte(n) en bouwdiepte(n) met niet meer dan 5% worden vergroot.
In artikel 18, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften is bepaald dat bebouwing welke op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan bestond of kon worden opgericht krachtens een eerder verleende of nog te verlenen bouwvergunning, die voor wat betreft de bestemming en/of omvang niet overeenstemt met het bestemmingsplan, gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd, mits 1 daardoor geen grotere afwijking van het bestemmingsplan ontstaat.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, sub a, van de planvoorschriften mag het gebruik van onbebouwde gronden en van bebouwing voor zover dit bij het rechtsgeldig worden van het bestemmingsplan afwijkt van de voorschriften van dit plan, worden voortgezet.
2.4. Vast staat dat geen uitgewerkt plan, als bedoeld in artikel 3, achtste lid, van de planvoorschriften, van kracht is. Voorts is er geen concept-uitgewerkt plan dan wel vastgesteld, maar nog niet goedgekeurd uitgewerkt plan, als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de planvoorschriften.
2.5. De rechtbank is, anders dan appellante betoogt, terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat artikel 16 van de planvoorschriften niet van toepassing is.
Gelet hierop geldt het bouwverbod, neergelegd in artikel 3, achtste lid, van de planvoorschriften. Het verlenen van de gevraagde bouwvergunning verdraagt zich niet met de planvoorschriften.
2.6. Ter zake van de vraag of in dit geval bouwvergunning zou kunnen worden verleend met toepassing van de in artikel 18 van de planvoorschriften vervatte overgangsbepaling overweegt de Afdeling het volgende. Het overgangsrecht kan het bouwverbod niet doorbreken. Gelet op het bouwverbod mag zelfs bebouwing welke geheel voldoet aan de planvoorschriften niet worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling reikt het overgangsrecht niet zover dat dan wel zou mogen worden gebouwd.
2.7. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet stond aan bouwwerken die afwijken van de planvoorschriften. Reeds hierom kan het beroep hierop niet slagen. het burgemeester en wethouders onder die omstandigheden niet vrij om de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.8. De rechtbank is niet tot een ander oordeel gekomen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestig de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr J. de Vries, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. De Vries w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 NOV. 1999
224. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,