Datum uitspraak: 17 DEC. 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 20 januari 1999 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij schrijven van 10 december 1996 hebben burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) appellante medegedeeld 5 dat het pand […]straat 3 bis A te B in strijd met artikel 6.1.1. van de
bouwverordening 2nder vergunning wordt gebruikt om bedrijfsmatig woonverblijf te bieden aan meer dan vijf personen en niet voldoet aan de minimale brandveiligheidseisen.
Bij besluit van 8 april 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 januari 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het bezwaarschrift van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een 25 enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 1999, waar appellante in persoon, bijgestaan door P. van Oort, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr H.P. de Keijzer, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij schrijven van 10 december 1996 hebben burgemeester en wethouders appellante medegedeeld dat het pand […]straat 3 bis A te 5 B, waarvan zij eigenares is, in strijd met artikel 6. 1. 1. van de bouwverordening zonder vergunning wordt gebruikt om bedrijfsmatig woonverblijf te bieden aan meer dan vijf personen en dat dit pand niet voldoet aan de minimale brandveiligheidseisen.
2.2. De rechtbank heeft op goede gronden terecht overwogen dat de brief van burgemeester en wethouders van 10 december 1996 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij dit schrijven is uitsluitend geconstateerd dat van een met de gemeentelijke bouwverordening strijdige situatie sprake is. Appellante wordt de gelegenheid geboden binnen een nader aangegeven termijn door het treffen van de daarbij vermelde voorzieningen aan die situatie een einde te maken dan wel het aantal bewoners terug te brengen naar vijf. Uitdrukkelijk is daarbij aangegeven dat burgemeester en wethouders na het verstrijken van die termijn gebruik zullen maken van hun bevoegdheid appellante aan te schrijven. Voornoemd schrijven is, nu burgemeester en wethouders daarbij niet van de hun toekomende handhavingsbevoegdheid hebben gebruik gemaakt, niet op rechtsgevolg gericht. De rechtbank heeft vervolgens terecht vastgesteld dat het tegen voornoemd schrijven ingediende bezwaarschrift door burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard en heeft de beslissing op bezwaar van 8 april 1997 om die reden terecht vernietigd.
2.3. Appellante heeft er op gewezen dat burgemeester en wethouders bij besluit van 27 mei 1997 daadwerkelijk tot aanzegging van bestuursdwang zijn overgegaan. Anders dan zij meent kan dit besluit niet met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb in de onderhavige procedure worden betrokken. Immers, het besluit van 27 mei 1997 vervangt niet een eerder door burgemeester en wethouders genomen besluit en is aldus geen besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb.
2.4. Overigens staat vast dat appellante nog steeds niet aan meer dan vijf personen in haar pand bedrijfsmatig woonverblijf biedt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 DEC. 1999
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,