ECLI:NL:RVS:1999:AA4298

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.1181
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A. Kosto
  • B. van Wagtendonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda inzake de afrekenbeschikking voor het vergoedingsjaar 1994

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda. De rechtbank had op 7 mei 1998 het beroep van de Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs te Sprang-Capelle en Kaatsheuvel gegrond verklaard en het besluit van de Staatssecretaris van 29 november 1996 vernietigd. Dit besluit betrof de afrekenbeschikking voor het vergoedingsjaar 1994, waarbij een bedrag van f 932.831,43 was vastgesteld en een te verrekenen saldo van f 4.078,59. De rechtbank had de Staat der Nederlanden ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over een bedrag van f 3.100,00 en de proceskosten van de vereniging. De Staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld, omdat de vereniging haar beroep had ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 oktober 1999 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de intrekking van het beroep door de vereniging correct was en dat de rechtbank ten onrechte inhoudelijk had geoordeeld over de afrekenbeschikking. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
H01.98-1181
Datum uitspraak: 28 DEC 10
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 7 mei 1998 in het geding tussen:
de Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs te Sprang-Capelle
en
Kaatsheuvel en appellant.
1 Procesverloop
Bij besluit van 29 november 1996 heeft appellant de afrekenbeschikking voor het vergoedingsjaar 1994 voor de onder het bestuur van de Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs te Sprang-Capelle en Kaatsheuvel (hierna: de vereniging) staande christelijke basisschool Me Rank" te Sprang-Capelle vastgesteld op f 932.831,43 en het te verrekenen saldo bepaald op f 4.078,59.
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief van 8 januari 1997 beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank).
Bij wijzigingsbeschikking van 3 december 1997 heeft appellant het te verrekenen saldo nader vastgesteld op f 978,59 (lees: f 978,59).
Bij uitspraak van 7 mei 1998, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vereniging tegen het besluit van 29 november 1996 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling aan de vereniging van de wettelijke rente over een bedrag van f 3. 100,00, te berekenen over de periode van 16 december 1996 tot 16 december 1997. Voorts heeft zij de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de door de vereniging gemaakte proceskosten en het door de vereniging betaalde griffierecht. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 juni 1998, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 1998, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 september 1998 heeft de vereniging een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 1999, waar appellant, vertegenwoordigd door mr C.D.J. Bisschop, ambtenaar ten departemente, en de vereniging, vertegenwoordigd door mr A.M.C.J. Klostermann, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken gegrondverklaring van het beroep en de daarmee samenhangende vernietiging van het besluit van 29 november 1996 en veroordeling van de Staat der Nederlanden tot betaling van de wettelijke rente. Appellant heeft in dit verband betoogd dat de rechtbank hem te kennen heeft gegeven dat het tegen de afrekenbeschikking ingestelde beroep door de vereniging bij brief van 15 december 1997 was ingetrokken en dat daarmee het geschil was beëindigd. Appellant is dan ook van mening dat de rechtbank ten onrechte een uitspraak op het beroep heeft gedaan en ten onrechte een veroordeling tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente heeft uitgesproken.
2.2. Uit de stukken komt naar voren dat de griffier van de rechtbank de vereniging bij brief van 11 december 1997 heeft verzocht te berichten of de wijzigingsbeschikking van 3 december 1997 aanleiding geeft het door haar ingestelde beroep tegen het besluit van 29 november 1996 in te trekken. Daarop heeft de vereniging de rechtbank bericht bij brief van 15 december 1997. Deze brief is voorzien van het opschrift "Betreft: Intrekken beroep afrekenbeschikking 1994". De brief wordt besloten met de volgende opmerking: "[ ... 1 Het beroep kan derhalve worden ingetrokken. Wel verzoek ik uw Rechtbank het ministerie te veroordelen in de proceskosten, griffierechten en wettelijke rente tot de dag van uitbetaling."
2.3. De Afdeling is van oordeel dat de brief van 15 december 1997, waarin de gemachtigde van de vereniging zowel in het opschrift als in de slotopmerking te kennen heeft gegeven dat de brief een intrekking betreft, zonder meer moet worden aangemerkt als een intrekking van het beroep. De omstandigheid dat in die brief tevens een verzoek is vervat om appellant te veroordelen in de proceskosten, het griffierecht en de wettelijke rente, doet de intrekking van het beroep door de vereniging niet teniet. De rechtbank heeft dit miskend. Zij heeft ten onrechte een inhoudelijk oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de afrekenbeschikking en ten onrechte een veroordeling tot betaling van wettelijke rente uitgesproken. De rechtbank had het tegen het besluit van 29 november 1996 ingestelde beroep, in verband met de intrekking daarvan, buiten behandeling moeten laten en zich moeten beperken tot de beantwoording van de vraag of er reden was om appellant met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door de vereniging gemaakte proceskosten.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarin het beroep tegen het besluit van 29 november 1996 gegrond is verklaard, dit besluit is vernietigd en de Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 7 mei 1998, 97163 WET COO, voorzover daarin het beroep tegen het besluit van 29 november 1996 gegrond is verklaard, dit besluit is vernietigd en de Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over een bedrag van f 3. 100,00, te berekenen over de periode van 16 december 1996 tot 16 december 1997.
Aldus vastgesteld door mr C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr A. Kosto en mr B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr drs W.P. van der Haak, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Van der Haak
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 DEC 1999
12-250. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,