ECLI:NL:RVS:1999:AA4454

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.0210
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • R.W.L. Loeb
  • J.J.H. Suyver
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor paardenhouderij in Steenbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Loonbedrijf A B.V." tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 17 december 1997. De zaak betreft de vergunning die burgemeester en wethouders van Steenbergen op 9 mei 1996 hebben verleend voor het bouwen van een africhtingsstal voor paarden op een perceel in Steenbergen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing op 17 december 1997 eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij werd vertegenwoordigd door mr I.M. van den Heuvel. De burgemeester en wethouders van Steenbergen werden vertegenwoordigd door A. Niemantsverdriet.

De Raad van State heeft de zaak op 2 maart 1999 behandeld. De kern van het geschil is of een paardenhouderij kan worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf volgens de bestemmingsplannen van de gemeente Steenbergen. De rechtbank had geoordeeld dat een paardenhouderij onder het begrip "landbouwbedrijf" valt, maar de Raad van State oordeelt dat dit begrip niet zo ruim moet worden uitgelegd. De Raad concludeert dat de bouwvergunning in strijd is met de Woningwet, omdat de activiteiten van de vergunninghouder niet gericht zijn op de voortbrenging van agrarische producten, maar op de paardensport.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond. Burgemeester en wethouders worden veroordeeld tot het nemen van een nieuw besluit in lijn met deze uitspraak en moeten de proceskosten vergoeden aan appellante.

Uitspraak

Raad van State
H01.98.0210.
Datum uitspraak: 3 juni 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Loonbedrijf A B.V." te B, appellante
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 17 december 1997 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Steenbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 1996 hebben burgemeester en wethouders van Steenbergen aan Z (hierna: [vergunninghouder]) vergunning verleend voor het bouwen van een africhtingsstal voor paarden op een perceel aan de […]weg te B, kadastraal bekend gemeente Steenbergen, sectie […].
Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 oktober 1996 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 1997, verzonden op 24 december 1997,heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 januari 1998,bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 1998, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 december 1998 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 1999, waarappellante, vertegenwoordigd door mr I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A. Niemantsverdriet, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met de verleende bouwvergunning beoogt de vergunninghouder ter plaatse een paardenhouderij te vestigen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" van de gemeente Steenbergen rust op het betrokken perceel de bestemming "Landelijk gebied I". Ingevolge artikel II, onder A, aanhef en sub 1, van de bij dit plan behorende bestemmingsbepalingen en algemene voorschriften mogen op de als zodanig aangewezen gronden worden opgericht woningen en andere gebouwen uitsluitend ten behoeve van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan een aantal nadere bepalingen. onder agrarisch bedrijf wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder 2, in deze voorschriften verstaan een landbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of een gemengd land- en tuinbouwbedrijf.
2.3. Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of een paardenhouderij kan worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel I, onder 2, van de planvoorschriften.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat het begrip "landbouwbedrijf" zo ruim moet worden uitgelegd dat daaronder ook een paardenhouderij als hier in geding moet worden begrepen. De Afdeling acht dit oordeel onjuist. In de begripsbepalingen van het bestemmingsplan is niet omschreven wat onder "landbouwbedrijf" moet worden verstaan. Gelet hierop is voor de uitleg van dit begrip het normale spraakgebruik richtinggevend. Volgens het normale spraakgebruik kan onder "landbouw" ook "veeteelt" worden verstaan. Onder het begrip "landbouwbedrijf" kan derhalve ook een "veeteeltbedrijf" worden begrepen. Een veeteeltbedrijf dient te zijn gericht op de voortbrenging van agrarische producten. [vergunninghouder] heeft de omstreden bouwvergunning gevraagd met het oogmerk activiteiten te verrichten ten behoeve van de paardensport: het uitbrengen van springpaarden, het africhten van paarden voor derden en het verhandelen van paarden. Het fokken van paarden maakt van deze plannen geen deel uit. Derhalve moet worden geoordeeld dat het bouwplan niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf in de zin van de planvoorschriften.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de bouwvergunning in strijd met artikel 44, aanhef en onder e, van de Woningwet is verleend. Dat ook andere bedrijven in strijd met de voorschriften in het gebied zijn gevestigd kan hieraan niet afdoen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.8. Burgemeester en wethouders dienen zowel in beroep als in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 17 december 1997, 96 1 3058 WW44 POE;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Steenbergen van 2 oktober 1996;
V. bepaalt dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Steenbergen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van fl 3324,40, waarvan een gedeelte groot fl 2840,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Steenbergen te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat gemeente Steenbergen aan appellante het door haarvoor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (fl 1050,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en
mr R.W.L. Loeb en mr J.J.H. Suyver, Leden,
in tegenwoordigheid van mr E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Schut
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op: 3 juni 1999
60-304.
Verzonden: 3 juni 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,