H01.99.0573
Datum uitspraak: 17 december 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de C.V. A en B te C appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 5 maart 1999 in het geding tussen:
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Bij besluit van 25 mei 1998 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) appellante een bijdrage van f 44.933,- toegekend ingevolge de Regeling structuurverbetering glastuinbouw
(Stcrt. 1997, no. 187).
Bij besluit van 24 augustus 1998 heeft de minister het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij fax van 16 april 1999 hoger beroep ingesteld. Deze fax is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 1999 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door mr P.H.N. van Spanje, advocaat te Wageningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr M.F. Kornman, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Voorts is zijdens appellante verschenen A..
2.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling structuurverbetering glastuinbouw (hierna: de regeling) kan de minister ter verbetering van de bedrijfsstructuur van de sector glastuinbouw op aanvraag subsidie verstrekken voor investeringen ten behoeve van de reconstructie van individuele glastuinbouwbedrijven, gericht op:
1. bescherming en verbetering van het milieu;
2. besparing van energie;
3. verlaging van de productiekosten;
4. verbetering van de kwaliteit van de productie en
5. verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden.
Ingevolge artikel 4 van de regeling stelt de minister met inachtneming van de bepalingen van de regeling een lijst met subsidiabele investeringen vast.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de regeling kan de subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, worden verstrekt in de kosten, exclusief voorbereidingskosten, financieringskosten en omzetbelasting, van de investeringen die zijn opgenomen in de artikel 4 bedoelde lijst.
2.1.2. In Bijlage 1 van de in artikel 4 bedoelde lijst met subsidiabele investeringen staan onder C: de investeringen om de productiekosten te verlagen en energie te besparen en de daarbij behorende normbedragen. Onder code 2.1 wordt "Nieuwbouw glasopstanden" vermeld. Deze investering moet bestaan uit nieuwbouw van compleet ingerichte glasopstanden (onroerend goed gedeelte) inclusief verwarmingsinstallatie.
2.2. Het geding betreft de uitleg van de onder code 2.1 genoemde omschrijving van het begrip "nieuwbouw". De minister verstaat nieuwbouw aldus dat een investering moet bestaan uit de volledige nieuwbouw van compleet ingerichte glasopstanden.
In het voorliggende geval heeft de minister appellante dan ook geen bijdrage verleend voor de nieuwbouw van glasopstanden, omdat haar aanvraag een investering betrof waarbij sprake was van het hergebruik van een bestaande gevel, waarmee naar het oordeel van de minister niet werd voldaan aan de onder code 2.1 van de eerste bijlage gegeven omschrijving van het begrip nieuwbouw. Er was geen sprake van volledige nieuwbouw van glasopstanden, maar van gedeeltelijke nieuwbouw. Bovendien was gebleken dat ten behoeve van de investering geen verwarmingsinstallatie zou worden geplaatst, maar dat de reeds aanwezige verwarmingsinstallatie zou worden aangepast.
2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de strikte uitleg van de minister van het begrip nieuwbouw, ten einde te voorkomen dat bij elke aanvraag discussie ontstaat of de aanvraag al dan niet subsidiabel is, niet onredelijk geacht.
2.4. Appellante kan zich hiermee niet verenigen en heeft in hoger beroep onder meer betoogd dat het haar niet bekend was dat alleen een investering die de volledige nieuwbouw betrof van glasopstanden voor een subsidie in aanmerking kwam. Appellante heeft zich in dit verband beroepen op de "Openstelling Regeling structuurverbetering glastuinbouw, onder afbraak" (Stcrt. 1999, no. 14). In deze regeling wordt het begrip "Nieuwbouw glasopstanden" nader (dat wil zeggen: minder strikt) omschreven. Volgens appellante blijkt hieruit dat de voor haar geldende regeling niet duidelijk was.
2.5. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de minister een te stringente uitleg heeft gegeven aan het begrip nieuwbouw. De omschrijving onder code 2.1 sluit niet uit dat, zoals bijvoorbeeld in het voorliggende geval, investeringskosten terzake van de uitbreiding van een kas, waarvoor materialen van een bestaande gevel worden hergebruikt, subsidiabel zijn. Uit de regeling kan immers niet worden afgeleid dat het bij nieuwbouw van een glasopstand om volledige nieuwbouw moet gaan, in die zin dat daarbij slechts nieuwe materialen mogen worden gebruikt. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat het binnen de glastuinbouw niet ongebruikelijk is dat materialen, onder meer glas en aluminium profielen, worden hergebruikt voor een nieuw op te richten glasopstand.
Blijkens de omschrijving onder code 2.1 dient weliswaar sprake te zijn van compleet ingerichte glasopstanden, maar uit de omschrijving kan niet worden afgeleid dat hergebruik van materialen wordt uitgesloten. Het vereiste van "compleet" ingerichte glasopstanden ziet op de mate waarin en de wijze waarop de glasopstanden dienen te worden ingericht en niet op de mate waarin nieuw materiaal bij de bouw gebruikt moet worden.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar alsnog vernietigen.
2.7. Er zijn termen voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 5 maart 1999, 981949 BELEI Kl;
III. verklaart het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van 24 augustus 1998;
V. draagt de minister op binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt de minister in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.840,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (f 1.095,00 V 420,00 + f 675,00)) vergoedt;
Aldus vastgesteld door dr J.C.K.W. Bartel, Voorzitter,
mr A. Kosto en mr P.J.J. van Buuren, Leden,
in tegenwoordigheid van mr M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Tuinhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december. 1999
77-293.
Verzonden: 17 december 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,