ECLI:NL:RVS:1999:AA4534

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
E03.98.1544
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. van Dijk
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.R. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland inzake aansprakelijkheidstelling voor verontreiniging oppervlaktewater

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 1999 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap A B.V. en de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland. De zaak betreft een beroep dat door A B.V. is ingesteld tegen een besluit van de dijkgraaf en hoogheemraden, waarin zij aansprakelijk werden gesteld voor schade als gevolg van de verontreiniging van oppervlaktewater door een gezonken werkboot. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de aansprakelijkheidstelling en het besluit van de dijkgraaf en hoogheemraden, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de aansprakelijkheidstelling niet als een besluit tot toepassing van bestuursdwang kon worden aangemerkt, maar als een privaatrechtelijke aansprakelijkheidstelling. Hierdoor was het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk. De Afdeling verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de dijkgraaf en hoogheemraden en bepaalde dat de bezwaren van appellante alsnog niet-ontvankelijk werden verklaard. Tevens werd de dijkgraaf en hoogheemraden veroordeeld in de proceskosten van appellante en moest het Hoogheemraadschap van Schieland het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Raad van State
E03.98.1544.
Datum uitspraak:13 december 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid " A B.V." te B, appellante,
en
de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland, verweerders.
1 . Procesverloop
Bij brief van 1 oktober 1997, kenmerk U.9708193/RvH/ahe, hebben verweerders appellante aansprakelijk gesteld voor alle schade die het Hoogheemraadschap van Schieland lijdt ten gevolge van de onrechtmatige verontreiniging van het oppervlaktewater door het zinken van een werkboot. Bij brief van 15 mei 1998, kenmerk U.9802337/RAM/adl, hebben verweerders appellante medegedeeld dat de brief van 1 oktober 1997 moet worden aangemerkt als een aanzegging van bestuursdwang.
Tegen deze brieven heeft appellante bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 september 1998, kenmerk U.98.008559/MvdH, verzonden op 21 oktober 1998, hebben verweerders deze bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 november 1998, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 1998, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 december 1998 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door mr G.A. van der Veen, advocaat te Breda, en verweerders, vertegenwoordigd door mr M. van der Hee, ambtenaar van het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht - voor zover hier relevant - kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.
Ingevolge artikel 7: 1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene aan wie het recht toegekend is tegen een besluit beroep bij een administratieve rechter in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken alvorens beroep in te stellen.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. In de brief van 1 oktober 1997 delen verweerders appellante het volgende mede. "Op 21 september 1997 is op de Bergse Achterplas door onbekende oorzaak een werkboot, uw bedrijf toebehorende, gezonken. Hierbij is een olieverontreiniging van het oppervlaktewater opgetreden. Als waterkwaliteitsbeheerder heeft Schieland onmiddellijk maatregelen laten nemen om de verontreiniging te beperken en te saneren. Wij stellen u hierbij aansprakelijk voor alle schade, hoe ook genaamd of omschreven, die Schieland lijdt ten gevolge van deze onrechtmatige verontreiniging van het oppervlaktewater door bovengenoemde gebeurtenis. De kosten voortvloeiend uit het bovenstaande zullen zo spoedig mogelijk bij u in rekening worden gebracht. Op 21 september 1997 is u ter plaatse een en ander reeds mondeling medegedeeld."
2.2.1. Anders dan verweerders stellen, is de Afdeling van oordeel dat deze brief niet aangemerkt kan worden als een besluit tot toepassing van bestuursdwang, doch beschouwd moet worden als een privaatrechtelijke aansprakelijkheidstelling op grond van onrechtmatige daad, waartegen, gelet op artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. In dit verband wijst de Afdeling behalve op de tekst ook op het onderwerp van de brief, "aansprakelijkheidstelling in verband met verontreiniging van oppervlaktewater ten gevolge van het zinken van een werkboot", en op de correspondentie van verweerders aan appellante nadien. Nu volgens verweerders in de brief van 15 mei 1998 wordt voortgeborduurd op de brief van 1 oktober 1997, kan eerstgenoemde brief evenmin als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
2.2.2. Als overweging ten overvloede merkt de Afdeling op dat voorzover verweerders beogen met het besluit van 15 mei 1998 alsnog toepassing te geven aan artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - van een beslissing als daar genoemd geen sprake kan zijn, omdat op dat moment de redelijke termijn voor opschriftstelling en voor de bekendmaking van een dergelijke beslissing reeds was verstreken.
2.2.3. Uit het vorenstaande volgt dat verweerders de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk hadden moeten verklaren. Het bestreden besluit, waarbij verweerders de bezwaren van appellante ongegrond hebben verklaard, komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het beroep is gegrond. De bestrede n beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien én bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland van 21 oktober 1998, U.98.008559/MvdH;
III. bepaalt dat de bezwaren van appellante alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Hoogheemraadschap van Schieland te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat het Hoogheemraadschap van Schieland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 420,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr P. van Dijk, Voorzitter, en mr W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr P. Vrolijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Vrolijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 1999
107.
Verzonden: 13 december 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,