ECLI:NL:RVS:1999:AA4535

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.04131Y01
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • J.J.R. Bakker
  • A.M.Th. Schuller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedaan op 7 juni 1999, waarbij het hoger beroep van de opposant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 augustus 1998 niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft op 17 december 1999 verzet aangetekend, stellende dat de rechtbank een hoorzitting had moeten houden. Hij meent dat de uitspraak van de rechtbank in strijd is met artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat hij geen toestemming heeft gegeven voor een onmiddellijke uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank, waartegen de opposant hoger beroep heeft ingesteld, een uitspraak betreft als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De stelling van de opposant dat de rechtbank ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden, faalt, omdat de rechtbank bevoegd was om het onderzoek te sluiten en af te zien van een hoorzitting, gezien het feit dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat er geen wettelijke mogelijkheid is voor hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank als deze, waardoor de Afdeling ook geen hoorzitting hoefde te houden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 december 1999. De opposant heeft zijn verzet ingediend op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en het verzetschrift is als bijlage toegevoegd aan de uitspraak.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.04131Y01.
Datum uitspraak: 30 december 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet van:
A te B, opposant,
vertegenwoordigd door A, gemachtigde.
1 . Procesverloop
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 1999, verzonden op 10 juni 1999, gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is het hoger beroep van opposant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna te noemen: de rechtbank) van 26 augustus 1998, kenmerk Awb 9813104, niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Tegen de uitspraak van de Afdeling heeft opposant bij brief, ingekomen bij de Raad van State bij telefaxbericht van 13 juli 1999, verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gedaan.
Dit verzetschrift is aangehecht.
Opposant is ingevolge zijn verzoek bij monde van zijn gemachtigde op 17 december 1999 gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het door opposant in verzet aangevoerde komt er op neer dat hij van mening is dat de rechtbank ten aanzien van zijn beroep een hoorzitting had moeten houden. Nu opposant hierom nadrukkelijk verzocht heeft en geen toestemming heeft gegeven om onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep is opposant van mening dat de uitspraak van de rechtbank in strijd met artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen.
2.2 De Afdeling heeft in de uitspraak, waarvan verzet, vastgesteld dat de uitspraak waartegen opposant hoger beroep heeft ingesteld een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht betreft. De stelling van opposant dat de uitspraak van de rechtbank (in strijd) met artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen faalt derhalve. Voorts stelt de Afdeling vast dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd is het onderzoek te sluiten en daarmee af te zien van het houden van een hoorzitting, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.3. Met betrekking tot de stelling van opposant dat de Afdeling eveneens een hoorzitting had moeten houden merkt de Afdeling op dat zij, gelet op het ontbreken van een wettelijke mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep ten aanzien van een uitspraak van de rechtbank als de onderhavige, daarvan eveneens kon afzien, nu de uitspraak in hoger beroep niet anders kon luiden dan dat het hoger beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk was. Immers in artikel 37, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State is bepaald dat geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een door de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 gedane uitspraak.
2.4 Het verzet is derhalve ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr J.J.R. Bakker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A.M.Th. Schuller, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Schuller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 1999
H01.99.0413/Y01
verzonden: 30 december 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,