ECLI:NL:RVS:1999:AA4537

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0300/Y01
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • J.J.R. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep door de Raad van State

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin het hoger beroep van de Stichting verontruste burgers van Apeldoorn niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak vond plaats op 15 juni 1999 en werd op 17 juni 1999 verzonden. De stichting had in hoger beroep willen komen tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 14 januari 1999. De Raad van State oordeelde dat de stichting niet tijdig had voldaan aan de verzoeken om bewijsstukken, waaronder een uittreksel uit het Stichtingenregister, dat inmiddels was opgeheven. De stichting voerde aan dat zij niet op de hoogte was van deze wijziging en dat dit de reden was voor de termijnoverschrijding. De Raad van State oordeelde echter dat de stichting voldoende tijd had gehad om aan de verzoeken te voldoen en dat de vertraging niet verwijtbaar was. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 december 1999.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0300/Y01.
Datum uitspraak: 30 december 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet van:
Stichting verontruste burgers van Apeldoorn te Apeldoorn, opposante.
1 . Procesverloop
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 1999, verzonden op 17 juni 1999, gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is het door J.H.H. Ritter-Hermsen en mevrouw M. Janssen als respectievelijk de beweerdelijke voorzitter en secretaris van opposante ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 14 januari 1999, reg.nos. 981599 WRO 19 29 en 981600 WRO 19 29, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Afdeling heeft opposante bij brief van 5 juli 1999, ingekomen bij de Raad van State op 14 juli 1999, en aangevuld bij brief van 22 juli 1999 en telefaxbericht van 27 juli 1999, verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Afschrift van de aanvulling op het verzetschrift is aangehecht.
Ingevolge artikel 8:55, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is opposante in de gelegenheid gesteld zich op 17 december 1999 te doen horen. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
2. Overwegingen
2.1. Gelijk in de uitspraak, waarvan verzet, is overwogen, dient, wanneer degene, die het hoger-beroepschrift heeft ondertekend, waarmee het geding aanhangig is gemaakt, het oogmerk bezit niet voor zichzelf, maar voor een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon in beroep te komen, van de bevoegdheid tot het indienen van een zodanig beroep te doen blijken. Het behoort immers tot de eisen van een behoorlijke procesvoering, dat buiten twijfel is wie als de aanlegger van het geding moet worden aangemerkt.
Om die bevoegdheid vast te stellen kan op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de ondertekenaar van het beroepschrift worden verlangd dat deze zijn bevoegdheid aantoont.
Het niet gevolg geven aan een daartoe strekkend verzoek of het niet bijbrengen van het gevraagde bewijs heeft tot gevolg dat de bevoegdheid van de ondertekenaar om namens een ander in beroep te komen niet vaststaat.
2.2. De Afdeling stelt vast dat opposante bij aangetekende brief van 26 februari 1999 uitdrukkelijk is verzocht onder meer de bevoegdheid van J.H.H. Ritter-Hermsen en mevrouw M. Janssen tot het instellen van beroep aan te tonen en in de gelegenheid is gesteld dit verzuim tot en met 26 maart 1999 te herstellen.
Tevens is opposante bij dit schrijven het gevolg van het niet tijdig herstel van het verzuim medegedeeld.
Van deze gelegenheid tot herstel is binnen de gestelde termijn geen gebruik gemaakt.
2.3. In de aanvulling op het verzetschrift heeft opposante, voor zover hier van belang, aangevoerd dat zij op 19 maart 1999 een lastgeving aan de Raad van State heeft overgelegd, nadat het verzoek luidde de statuten en een uittreksel uit het Stichtingenregister over te leggen. Als niet-juridisch geschoold hebben de ondertekenaars echter moeten ervaren dat dit register niet (meer) bestaat en hebben zij eerst later geleerd dat dit register is opgegaan in het Handelsregister. Toen was echter de gestelde termijn - 26 maart 1999 - reeds verstreken, zodat hun beroep formeel niet meer in behandeling is genomen.
2.4. Anders dan opposante heeft betoogd luidde het verzoek om een uittreksel over te leggen uit het Stichtingen-Verenigingen- of Handelsregister. Voor zover mede werd verzocht overlegging van een uittreksel uit het Stichtingen- of Verenigingenregister kon opposante aan dat verzoek inderdaad niet meer voldoen, omdat die beide registers bij de Handelsregisterwet 1996, in werking getreden op 1 oktober 1997, zijn opgeheven. Sedertdien moeten ook stichtingen en verenigingen worden opgenomen in het Handelsregister. Niet valt echter in te zien dat zulks kan hebben geleid tot een zodanige vertraging dat als gevolg daarvan de termijnoverschrijding niet verwijtbaar zou zijn. Een contact met de Kamer van Koophandel, waar tot 1 oktober 1997 ook het Stichtingenregister werd bijgehouden, had immers ter stond uitgewezen dat een uittreksel uit het Handelsregister kon worden verstrekt.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De omstandigheid dat opposante bij haar verzetschrift alsnog een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Veluwe en Twente heeft overgelegd maakt het vorenstaande niet anders. Hetgeen opposante overigens heeft aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
Het verzet is mitsdien ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr J.J.R. Bakker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A.M.Th. Schutter, ambtenaar van Staat.
i
w.g. Bakker w.g. Schutter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 1999
H01.99.0300/Y01
Verzonden: 30 december 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,