19990260412.
Datum uitspraak: 30 december 1999.
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging van Winkelketens in de Doe het zelf branche" te Zoetermeer, verzoekster,
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
Het geding betreft het besluit van verweerder van 3 september 1999, kenmerk BAM/99190334, waarbij tot 1 januari 2002 onder voorschriften is ingestemd met de mededeling van de stichting "Stichting verwijdering elektrische gereedschappen in oprichting" als bedoeld in artikel 10 van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed voor het na gebruik innemen en verwerken van elektrisch en elektronisch gereedschap en andere elektrische en elektronische apparaten.
Tijdens de zitting op 30 december 1999 hebben verzoekster, vertegenwoordigd door ing. S. Veenstra, mr E.J. Schipper en drs J.J. Fokke , gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr L.J. Wildeboer, drs ir C.P. Veerman en mr W.J.M. Langenbach, ambtenaren van het ministerie, hun standpunten toegelicht. Verder heeft namens de stichting "Stichting verwijdering elektrische gereedschappen in oprichting" E. Alders, gemachtigde, het woord gevoerd.
Bij mondelinge uitspraak van 30 december 1999 heeft de Voorzitter het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.
Ten aanzien van de verzoeksgrond dat de uit de mededeling voortvloeiende doorberekening van de verwijderingsbijdragen aan de detailhandel en de consumenten, zijnde het externaliseren van milieukosten, in strijd is met de Mededingingswet heeft de Voorzitter ter zitting het volgende overwogen.
Het Besluit verwijdering wit- en bruingoed, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, legt aan producenten en importeurs van producten, die behoren tot de in bijlage 1 bij dit besluit genoemde categorieën van wit- of bruingoed, de verplichting op tot het na gebruik innemen en verwerken van deze producten en tot het financieren van het zogenoemde ketendeficit dat hierbij zou kunnen ontstaan. Hierbij gaat het met name om de totstandkoming van een milieuhygiënisch verantwoorde wijze van verwijdering van afgedankte producten. De wijze van financiering maakt hier deel vanuit. In de toelichting van het Besluit is gesteld dat de financiering bijvoorbeeld kan gebeuren door middel van een verwijderingsbijdrage op nieuw op de markt te brengen producten. De wijze waarop een eventuele doorberekening plaatsvindt is naar de mening van verweerder een zaak die door de producenten en importeurs van bedoelde producten zelf ter hand moet worden genomen. De Voorzitter overweegt dat hij over de vraag of de in dit geval gekozen wijze van doorberekening van de verwijderingsbijdragen aan de detailhandel en de consumenten zich verdraagt met de Mededingingswet geen oordeel kan geven, aangezien de Nederlandse Mededingingsautoriteit hiertoe bevoegd is. In deze grond bestaat dan ook geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Ten aanzien van de verzoeksgrond dat de van de mededeling deel uitmakende begroting met de bijbehorende hoogte van de verwijderingsbijdragen onduidelijk en slecht gemotiveerd zijn heeft de Voorzitter ter zitting het volgende overwogen.
De mededeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt geeft inzicht in de wijze van financiering van het systeem van verwijdering van de onderhavige producten. In een bij de mededeling behorende bijlage is een nadere onderbouwing van de hoogte van de verwijderingsbijdrage, de kosten van beheer en de begroting gegeven. Deze bijlage is op verzoek van de indiener door verweerder als vertrouwelijk behandeld. Verweerder heeft deze bijlage overgelegd aan de Voorzitter van de Afdeling met het verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter van de Afdeling, mr P.J. Boukema, heeft met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op 29 december 1999 beslist dat beperking van kennisneming van het desbetreffende stuk gerechtvaardigd is. Een proces-verbaal van deze beslissing is aan dit proces-verbaal gehecht. Ter zitting hebben partijen toestemming gegeven om mede op de grondslag van genoemde vertrouwelijke bijlage uitspraak te doen.
Verzoekster heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarin het bestreden besluit en de onderliggende mededeling wat betreft de inzichtelijkheid van de verstrekte financiële informatie tekortschieten. Ter zitting heeft de gemachtigde van de indiener van de mededeling, de stichting "Stichting verwijdering elektrische gereedschappen in oprichting", verklaard dat genoemde vertrouwelijke bijlage niet langer als vertrouwelijk hoeft te worden beschouwd, aangezien de reden die hiervoor bestond inmiddels is komen te vervallen. De Voorzitter heeft hieruit geconcludeerd dat de vertrouwelijkheid van dit stuk kan worden opgeheven en het stuk is in handen van verzoekster gesteld. Als gevolg hiervan is, ook naar de mening van verzoekster, additionele financiële informatie inzake het systeem van verwijdering verstrekt. De hoogte van de verwijderingsbijdrage in relatie tot het overgrote deel van de genoemde producten ten aanzien waarvan deze bijdrage wordt geheven, komt de Voorzitter niet onredelijk voor en de kosten die gemoeid zijn met het beheer van het systeem van verwijdering zijn zeker niet te hoog geraamd. In deze grond bestaat evenmin aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van de bovenstaande overwegingen heeft de Voorzitter het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht ter zitting mondeling afgewezen.
w.g. drs E.L. Berg w.g. mr P. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
PROCES-VERBAAL VAN DE BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN 29 DECEMBER 1999 OP HET VERZOEK VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER VAN 28 DECEMBER 1999 OM GEHEIMHOUDING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:29 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
In het kader van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening van de vereniging Vereniging van Winkelketens in de Doe het zelf branche in oprichting" te Zoetermeer tegen het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 september 1999, kenmerk BAM/99190334, heeft de minister, voornoemd, overgelegd een vertrouwelijke bijlage bij de mededeling verwijderingsstructuur voor elektrisch en elektronisch (tuin)gereedschap van 31 maart 1999. Hierbij is verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter van de Afdeling heeft aanleiding gezien de procedure bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing te achten op verzoeken om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter van de Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist dat beperking van kennisneming van het desbetreffende stuk gerechtvaardigd is. De reden daartoe is gelegen in de omstandigheid dat het verstrekken van deze gegevens bij toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur achterwege moet blijven, nu het belang daarvan niet opweegt tegen het belang genoemd in artikel 10, tweede lid, onder g, van die wet dan wel op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van die wet zou moeten worden aangenomen, dat er een absolute weigeringsgrond is.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak,