ECLI:NL:RVS:1999:AA4989

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199901783/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • dr. J.C.K.W. Bartel
  • mr. R.H.L. Dallinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verkeersmaatregelen in Venlo

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 december 1999 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot verkeersmaatregelen genomen door burgemeester en wethouders van Venlo. Verzoekers, die een antiquariaat annex galerie exploiteren in Venlo, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van 18 februari 1998, waarin verkeersmaatregelen zijn vastgesteld die de toegang tot hun pand beperken. De verzoekers hebben in hoger beroep gevraagd om een voorlopige voorziening, omdat zij stellen dat de maatregelen hun bedrijfsvoering ernstig belemmeren, vooral in de nachtelijke uren wanneer zij kostbare goederen moeten laden en lossen.

De Voorzitter heeft het verzoek op zitting behandeld op 14 oktober 1999, waarbij de verzoekers in persoon aanwezig waren. De vertegenwoordiger van de burgemeester en wethouders was afwezig door overmacht, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. De Voorzitter heeft uiteindelijk besloten dat er geen grond is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank niet bevestigd zal kunnen worden. Hij heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het genomen verkeersbesluit. De Voorzitter heeft ook aangegeven dat de ontheffingsprocedure inmiddels gaande is, maar dat dit niet van invloed is op de beoordeling van het verkeersbesluit zelf.

De beslissing van de Voorzitter is openbaar uitgesproken op 2 december 1999, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.

Uitspraak

Raad van State
199901783/2.
Datum uitspraak: 2 DEC. 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het hoger beroep van:
[eiser 1 en 2] te [woonplaats], verzoekers,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 8 juli 1999 in het geding tussen: verzoekers en burgemeester en wethouders van Venlo.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: burgemeester en wethouders) een aantal verkeersmaatregelen genomen met betrekking tot onder meer de Parade te Venlo.
Bij besluit van 19 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het door verzoekers hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 17 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. Bij die brief hebben verzoekers tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 2 september 1999 en die van het hoger beroep bij brief van 13 september 1999.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 1999, waar verzoekers in persoon zijn verschenen.
Aangezien de vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders door overmacht niet bij de behandeling aanwezig kon zijn, heeft de Voorzitter het onderzoek ter zitting geschorst en toegestaan dat een stukkenwisseling plaatsvond. Met toestemming van partijen heeft de Voorzitter vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers exploiteren een antiquariaat annex galerie aan […] in de binnenstad van Venlo. Hun woonruimte bevindt zich in hetzelfde pand, boven de zaak. Als gevolg van de desbetreffende verkeersmaatregelen is het niet meer mogelijk om tussen 12.00 uur en 18.00 uur en tussen 20.00 uur en 6.00 uur hun pand met de auto te bereiken. De bezwaren van verzoekers richten zich tegen de geslotenverklaring tussen 20.00 uur en 6.00 uur. Naar zij hebben aangegeven dient hun zaak (aan de voorzijde) bereikbaar te zijn voor het laden en lossen van kostbare en kwetsbare goederen, hetgeen vaak in de vroege nacht plaatsvindt, na afloop van veilingen en beurzen, zulks met wisselende frequentie. In dat verband hebben verzoekers burgemeester en wethouders om een ontheffing van de geslotenverklaring verzocht, om indien nodig toch hun zaak te kunnen bereiken.
2.3. Met betrekking tot hetgeen verzoekers hebben aangevoerd omtrent de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een ontheffing, stelt de Voorzitter voorop dat kan worden verlangd dat bij het nemen van verkeersbesluiten als het onderhavige aan ontheffingsmogelijkheden als zodanig aandacht wordt besteed. In het onderhavige geval is daadwerkelijk voorzien in een ontheffingenbeleid. Een dergelijk beleid dient erop gericht te zijn te voorzien in de belangen van degenen die door de verkeersmaatregel onevenredig zwaar worden getroffen. Voorzover verzoekers echter menen dat het door burgemeester en wethouders gevoerde beleid onredelijk is dan wel anderszins niet aanvaardbaar is, dient te worden bedacht dat dit beleid geen onderdeel uitmaakt van de bestreden verkeersmaatregel, zodat het in de onderhavige procedure op zichzelf niet ter beoordeling staat. De Voorzitter sluit hierbij aan bij de overwegingen van de Afdeling in haar uitspraak van 5 augustus 1996 inz. no. H01.95.0448 (Vianen), die is gepubliceerd in AB 1996, 426, zoals herhaald in de uitspraak van de Afdeling van 17 september 1998 inz. no. H01.97.1162 (Leidschendam), die is gepubliceerd in JB 1998/253. Eerst bij het al dan niet verlenen van een ontheffing, inclusief de bezwaar- en beroepsprocedures hierover, kan het onderliggende ontheffingenbeleid aan de orde komen. Ter zitting is overigens gebleken dat de ontheffingsprocedure inmiddels gaande is. Aan de wijze waarop het ontheffingenbeleid wordt uitgevoerd kan geen argument worden ontleend voor het oordeel dat het in het geding zijnde (verkeers)besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
2.4. De Voorzitter heeft wat betreft het verkeersbesluit geen grond om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak, al dan niet met verbetering van gronden, niet zal kunnen worden bevestigd. Mede gelet daarop ziet de Voorzitter ook overigens in hetgeen verzoekers met betrekking tot de geslotenverklaring hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het treffen van een voorlopige voorziening terzake gewenst is.
2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december. 1999
18.
Verzonden: 2 december 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,