Datum uitspraak: 11 november 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van eigenaren Eilandbewoners, gevestigd te Delft, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 18 november 1998 in het geding tussen: appellante en burgemeester en wethouders van Delft.
Bij besluit van 4 oktober 1996 hebben burgemeester en wethouders van Delft (hierna: burgemeester en wethouders) besloten tot het instellegvan een parkeerverbod door middel van het zonaal plaatsen van verkeersborden E1 volgens bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 in de wijk de Hoornse Hof.
Bij besluit van 17 december 1997 hebben burgemeester en wethouders onder meer het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 november 1998, verzonden op 1 december 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door onder meer door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 februari 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 april 1999 hebben burgmeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 1999, waar appellante, bij monde van J. van Goudswaard en G.J.M. Eijkhout, beide bestuurslid, bijgestaan door mr C. Vidor, advocaat te Delft, en burgmeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De in hoger beroep door appellante aangevoerde beroepsgronden vormen een herhaling van wat zij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht.
2.2. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen komt erop neer dat er geen reden is om te oordelen dat de verkeersmaatregel niet geacht kan worden te strekken ter bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dit oordeel is juist en berust op goede gronden.
2.3. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat, samengevat weergegeven, geen grond bestaat voor het oordeel dat burgemeester en wethouders zich bij de voorbereiding van het besluit niet voldoende rekenschap hebben gegeven van de daarbij betrokken belangen danwel bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel hebben kunnen besluiten. Het in dit kader uitgesproken oordeel van de rechtbank over het beleid van burgemeester en wethouders om de zogenoemde ASVV-normen 1996 toe te passen en hun voornemen om, daarvan uitgaande, zes extra parkeerplaatsen te realiseren, is evenmin onjuist. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beroep van appellante op het Bouwbesluit. Het staat de leden van appellante vrij de garageberging naar eigen keuze te gebruiken. Dit betekent echter niet dat burgemeester en wethouders deze ruimte niet in de berekening van de parkeernorm mochten meenemen.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door dr J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr R.W.L. Loeb en mr M.R. Wijnholt, Leden,
in tegenwoordigheid van mr M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,