H01.99.0551.
Datum uitspraak: 18 november 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 8 maart 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 26 februari 1997 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders), na advies van de Toetsingscommissie, besloten de eerder aan appellant verleende urgentie als woningzoekende in te trekken, aangezien hij een aangeboden, voor zijn huishouden passende, woonruimte heeft geweigerd.
Bij besluit van 21 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften van 21 juli 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 maart 1999, verzonden op 9 maart 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 1999, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr J. Groen, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L.H. Trapman en R. Roozendaal, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders bij de beslissing op bezwaar van 21 juli 1998 de intrekking van de eerder aan appellant verleende urgentie als woningzoekende hebben kunnen handhaven.
2.1.1. Niet is gebleken dat de door appellant geweigerde woonruimte aan de […]straat 79 te Den Haag niet een voor zijn huishouden passende woonruimte betrof. Vast staat dat appellant noch bij zijn aanvraag om urgentie noch in de periode tot aan de aanbieding van de desbetreffende woonruimte zogeheten wijkvoorkeuren heeft opgegeven. Evenmin heeft appellant bij zijn aanvraag een beroep gedaan op het criterium van medisch en/of sociaal hoogst urgent woningzoekende.
2.2. Het betoog van appellant dat burgemeester en wethouders zich bij de besluitvorming onvoldoende rekenschap hebben gegeven van het psychisch lijden van appellant indien hij niet is gehuisvest in de buurt van zijn halfzuster, die in Mariahoeve woonachtig is, treft geen doel.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant zijn op verzoek van burgemeester en wethouders zowel een medische als een sociale rapportage opgemaakt, waaruit naar voren is gekomen dat huisvesting van appellant in de buurt van zijn halfzuster niet geïndiceerd was.
Appellant heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die burgemeester en wethouders aanleiding hadden behoren te geven tot twijfel omtrent de juistheid van de adviezen. Aangezien appellant zich beroept op psychisch lijden had het op zijn weg gelegen dat door middel van een nadere medische verklaring aannemelijk te maken. Hij heeft dit echter nagelaten.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr P.S. Beekman, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Beekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,