ECLI:NL:RVS:1999:AD8471

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.1180
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving van bestemmingsplan en bestuursdwang door burgemeester en wethouders van Maasbracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Maasbracht tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 29 april 1998. De Milieuvereniging Leefbaar Linne en anderen hebben in 1993 verzocht om handhaving van het bestemmingsplan met betrekking tot fruitverwerkingsactiviteiten op een perceel in Linne. De burgemeester en wethouders hebben dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een reeks van rechtszaken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de fruitverwerkingsactiviteiten niet meer als bestaand gebruik kunnen worden aangemerkt, waardoor de burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bestuursdwang aan te zeggen. De rechtbank heeft de besluiten van de burgemeester en wethouders vernietigd, omdat zij onvoldoende rekening hebben gehouden met de belangen van derden en de handhaving van het bestemmingsplan. In het hoger beroep heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de besluiten van de burgemeester en wethouders in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van de Milieuvereniging Leefbaar Linne en anderen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 8 januari 1999.

Uitspraak

Raad van State
No. H01.98.1180.
Datum uitspraak: 8 januari 1999.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Maasbracht
2. [appellant], handelend onder de naam [handelsnaam]
appellanten
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 29 april 1998 in het geding tussen:
Milieuvereniging Leefbaar Linne en anderen te Linne
en
appellanten sub 1.
1. Procesverloop Bij besluit van 17 februari 1993 hebben burgemeester en wethouders van Maasbracht afwijzend beslist op de verzoeken van [verzoeker]. e.a., later verenigd in de Milieuvereniging Leefbaar Linne (hierna: de milieuvereniging), om [appellant] (hierna: [appellant]) onder aanzegging van bestuursdwang aan te schrijven om de fruitverwerkingsactiviteiten op het perceel [adres] te [plaats] te beëindigen.
Bij besluit van 17 mei 1993 hebben burgemeester en wethouders het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 1996, R03.93.3449, heeft de Afdeling het besluit van 17 mei 1993 vernietigd.
Bij besluit van 10 december 1996 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 1997, 96/1846 en 96/2031 GEMWT K1, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 12 augustus 1997 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en besloten het gebruik van het perceel [adres] voor fruitverwerkingsactiviteiten te gedogen totdat de raad een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan over het al dan niet positief bestemmen van het bedrijf van [appellant] en maximaal tot tien jaar na de datum van dit besluit. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 april 1998, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 2 juni 1998, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 1998, en appellant sub 2 bij brief van 5 juni 1998, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 1998, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij brief van 6 juli 1998. De brieven van 2 juni 1998 en 6 juli 1998 zijn aangehecht.
Bij brief van 24 september 1998 hebben de milieuvereniging e.a. een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 1998, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door J.A.N. H., ambtenaar der gemeente, en appellant sub 2 in persoon, bijgestaan door mr Th.A.G. V., advocaat te Rosmalen, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de milieuvereniging e.a., vertegenwoordigd door mr H.J.L. K., advocaat te Venlo.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 26 april 1996, R03.93.3449, geoordeeld dat het fruitverwerkingsbedrijf van [appellant] op het perceel [adres] te [plaats] sinds 11 oktober 1977, de datum waarop de eerste herziening van het geldende bestemmingsplan "Kern Linne" van kracht werd, een zodanige kwantitatieve en kwalitatieve groei heeft doorgemaakt dat niet meer van bestaand gebruik in de zin van de overgangsbepaling kan worden gesproken. Burgemeester en wethouders zijn derhalve, zoals ook de rechtbank terecht heeft vastgesteld, bevoegd om bestuursdwang aan te zeggen.
2.2. Partijen verschillen van mening over de vraag of burgemeester en wethouders hun weigering om van deze bevoegdheid gebruik te maken hebben kunnen handhaven.
2.3. Indien door belanghebbende derden uitdrukkelijk is verzocht om tegen de illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. De Afdeling stelt in dit verband vast dat ten tijde van de beslissing op bezwaar een dergelijk concreet zicht op legalisering van het fruitverwerkingsbedrijf niet bestond. Een voorbereidingsbesluit was nog niet genomen. Ter zitting bij de rechtbank hebben burgemeester en wethouders voorts aangegeven dat een voorontwerp voor een nieuw bestemmingsplan, waarin het bedrijf van [appellant] positief zal worden bestemd, vermoedelijk eerst in mei 1998 in de openbaarheid zou worden gebracht. Uiteindelijk heeft het voorontwerp ter inzage gelegen van 18 september tot en met 15 oktober 1998. De Afdeling stelt verder vast dat de gemeenteraad zich ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar nog geen oordeel had gevormd omtrent het toekennen van een positieve bestemming aan het perceel van [appelant]. Burgemeester en wethouders hebben in hun bestreden beslissing zelfs rekening gehouden met de mogelijkheid dat de raad niet met een positieve bestemming instemt. In dat geval wensen zij het illegale gebruik tot tien jaar na de datum van het besluit te gedogen. Hierover merkt de Afdeling op - en de Afdeling volgt ook hierin de rechtbank - dat burgemeester en wethouders met het stellen van een dergelijk lange gedoogtermijn onvoldoende oog hebben voor de belangen van de belanghebbende derden bij handhaving van het bestemmingsplan.
2.4 De conclusie is dat de rechtbank het besluit van 12 augustus 1997 terecht wegens strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft vernietigd.
2.5 Ter zitting hebben de milieuvereniging e.a. de Afdeling verzocht om hun memorie van antwoord van 24 september 1998 aan te merken als een "incidenteel", na het verstrijken van de beroepstermijn ingesteld hoger beroep. De Afdeling gaat hieraan voorbij, aangezien de wet niet in een dergelijk rechtsmiddel voorziet.
2.6 Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7 Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
veroordeelt burgemeester en wethouders van Maasbracht in de door Milieuvereniging Leefbaar Linne en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 1.645, waarvan ƒ 1.420,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Maasbracht te worden betaald aan de Milieuvereniging Leefbaar Linne en anderen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 1999.