199902940/1.
Datum uitspraak: 27 april 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 september 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 1997 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) besloten om door middel van het aanbrengen van een gele onderbroken streep, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het parkeren van voertuigen te verbieden op gedeelten van de parkeerterreinen, gelegen bij het Willem Dreespark.
Bij besluit van 21 juli 1998 hebben zij het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 september 1999, verzonden op 16 september 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 november 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2000, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.F. Bijleveld, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, VI, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer moet de plaatsing of verwijdering van gele onderbroken strepen op het wegdek geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt onder wegen in voormelde bepaling verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
2.2. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de parkeerterreinen, waarop het verkeersbesluit ziet, niet voor het openbaar verkeer openstaan, zodat burgemeester en wethouders niet tot het nemen ervan bevoegd waren. Ondanks de aanwezigheid ter plaatse van borden met de tekst "Verboden toegang", bestonden ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift feitelijk geen belemmeringen om de parkeerterreinen te betreden en voor het algemeen verkeer om daarvan gebruik te maken. Voor zover appellant ter zitting heeft gesteld dat thans niet langer wordt geduld dat het algemeen verkeer van de terreinen gebruik maakt, wordt overwogen dat dit niet kan leiden tot vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift, reeds omdat die omstandigheid dateert van na die beslissing en dus voor de beoordeling daarvan niet belang is. De overige door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte argumenten zijn een herhaling van die in beroep, welke door de rechtbank op goede gronden zijn gepasseerd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Soons, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb
Voorzitter
w.g. Soons
ambtenaar van Staat
128-295.