ECLI:NL:RVS:2000:AA4634

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0365
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • J.H.B. van der Meer
  • J.H. Grosheide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijstelling van inschrijving van een jongere op school

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Steenbergen tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 25 januari 1999. De rechtbank had het beroep van A gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van de burgemeester en wethouders vernietigd. A had bezwaar gemaakt tegen de richting van het onderwijs op scholen in de nabijheid van zijn woning, en de burgemeester en wethouders hadden dit bezwaar ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ongeldig verklaren van de kennisgeving van A een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State stelt vast dat het ongeldig verklaren van de kennisgeving geen rechtsgevolg heeft en dat A dient te voldoen aan de inschrijvingsplicht van de Leerplichtwet 1969. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet zelf in de zaak heeft voorzien en bevestigt de uitspraak voor het overige. De Raad verklaart het bezwaar van A tegen de brief van 2 april 1998 niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2000.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0365
Datum uitspraak: 4 JAN 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Steenbergen, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 25 januari 1999 in het geding tussen:
A te B
en
appellanten.
1 Procesverloop
Bij brief van 2 april 1998 hebben appellanten ongeldig verklaard de verklaring van A dat hij overwegend bezwaar heeft tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen en instellingen waarop zijn dochter zou kunnen worden geplaatst.
Bij besluit van 14 mei 1998 hebben appellanten het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 maart 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 mei 1999 heeft A een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 1999, waar appellanten, vertegenwoordigd door T. Meulernans, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Voorts is A als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 (hierna te noemen: de wet) zijn degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht overeenkomstig de bepalingen van de wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school is ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet zijn de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling is ingeschreven, zolang zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegend bezwaar hebben.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zich slechts beroepen op vrijstelling, indien zij aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, hebben kennis gegeven, voor welke jongere en op welke grond zij daarop aanspraak menen te mogen maken.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de wet kan slechts een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5, aanhef en onder b, worden gedaan, indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegend bezwaar bestaat.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de wet is deze verklaring niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk instelling van de richting waartegen bezwaar wordt gemaakt.
2.2. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ongeldig verklaren van de kennisgeving van A een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens appellanten is het ongeldig verklaren van de kennisgeving niet gericht op enig rechtsgevolg, aangezien daarmee geen verandering wordt gebracht in de bestaande situatie dat A dient te voldoen aan de verplichting van artikel 2, eerste lid, van de wet.
2.3 In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 31 mei 1998 inzake H01.98.0231 en van 10 juli 1998 inzake onder meer H01.98.1962 (beide aangehecht) ligt besloten, dat de vrijstelling van de verplichting om te zorgen dat een jongere als leerling van een school is ingeschreven rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5, aanhef en onder b, van de wet, indien de kennisgeving voldoet aan de in artikel 6 van de wet opgenomen vormvoorschriften en de verklaring bevat als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de wet. Hierin ligt tevens besloten dat het niet aan burgemeester en wethouders is om de kennisgeving en de verklaring op enigerlei wijze te toetsen. Dit heeft ook te gelden ten aanzien van het vereiste, in artikel 8, tweede lid gesteld aan de geldigheid van de verklaring. Burgemeester en wethouders hebben dit - anders dan in hoger beroep - in de bestreden beslissing op bezwaar miskend. Deze beslissing op bezwaar is derhalve terecht door de rechtbank, zij het op andere gronden, vernietigd.
2.4. De rechtbank heeft in haar aangevallen uitspraak ten onrechte overwogen dat burgemeester en wethouders wel de bevoegdheid als vorenbedoeld toekwam en bepaald dat zij met inachtneming van die uitspraak opnieuw op de bezwaren van A dienden te beslissen.
De rechtbank heeft hiermee miskend dat het burgemeester en wethouders niet vrij stond op het bezwaar van A tegen hun brief van 2 april 1998 ten gronde te beslissen. Het had in dit geval op de weg van de rechtbank gelegen om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.5. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient op dit punt te worden vernietigd. De Afdeling zal daarbij doen, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 25 januari 1999, 9811060 BESLU POE, voor zover daarbij niet zelf in de zaak is voorzien;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; lv. verklaart het tegen de brief van 2 april 1998 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr J.H.B. van der Meer en mr J.H. Grosheide, Leden, in tegenwoordigheid van mr P.S. Beekmán, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Beekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 04 JAN 2000
66-259. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,