Raad Raad van State
H01.99.0512
Datum uitspraak: 6 JAN 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van: A, van Peruaanse nationaliteit, te B, appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 29 maart 1999 in het geding tussen:
appellante en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1 Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 1997 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van appellante van 15 augustus 1997 in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om inzage in de relevante stukken met betrekking tot het in de asielprocedure opgemaakte ambtsbericht, afgewezen. Bij besluit van 4 augustus 1998 heeft de Minister het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 29 maart 1999, verzonden op 1 april 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 juni 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 14 juni 1999 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend. Bij brieven van 29 juni, 31 augustus en 22 september 1999 heeft appellante nadere stukken ingediend. Afschriften daarvan zijn aan de Minister gezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 1999, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr drs P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein, en vergezeld van dra S.Y. Cubas Cava, en de Minister, vertegenwoordigd door mr A.H.M. Weeber, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, of het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2 In geschil is de bij besluit van 4 augustus 1998 gehandhaafde weigering om appellante inzage te geven in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het individuele ambtsbericht van de Minister van 12 december 1996, dat is opgemaakt in het kader van het onderzoek naar aanleiding van een asielaanvraag van appellante. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op een brief van 3 december 1996 van de door de Nederlandse ambassade te Lima ingeschakelde vertrouwenspersoon en een memorandum van die ambassade van 5 december 1996; andere stukken zijn niet aan de orde.
2.3 De Minister heeft zich beroepen op de belangen van bronbescherming en geheimhouding van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek. Hij heeft dit beroep doen steunen op de overweging dat, ter bescherming van de vreemdeling of diens familie, bij het onderzoek in het land van herkomst rechtstreekse contacten met de autoriteiten vermeden dienen te worden, indien daarbij of daardoor de identiteit van de asielzoeker zou moeten worden onthuld. De verificatie van gegevens moet daarom vaak indirect worden verkregen via betrouwbare bronnen. Informanten die daarvoor worden gebruikt hebben recht op bronbescherming. Ook indien zij geen ernstig gevaar zouden lopen bij het bekend worden van hun identiteit, betekent dit geenszins dat de methode van onderzoek en de gebruikte bronnen zonder bezwaar onthuld zouden kunnen worden. Bronbescherming kan niet eenzijdig worden doorbroken. Het bekend worden van gebruikte methoden, technieken en bronnen zal voorts toekomstig vergelijkbaar onderzoek moeilijker en in bepaalde gevallen bijna onmogelijk maken, aldus de Minister.
2.4 Met betrekking tot de wijze van toetsing heeft de rechtbank terecht overwogen dat het specifieke belang van appellante bij verstrekking van de verzochte informatie geen belang is dat wordt betrokken bij de in het kader van de WOB toe te passen belangenafweging. De WOB vooronderstelt het publieke belang van openbaarheid van overheidsinformatie. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de (relatieve) weigeringsgronden van de WOB beschermde belangen. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de WOB genoemde belangen, wijkt echter niet af van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de WOB - openbaarheid is regel - zwaar te wegen.
2.5 De Afdeling deelt het standpunt van de Minister dat bij openbaarmaking van de stukken die aan een ambtsbericht als hier aan de orde ten grondslag hebben gelegen, in het algemeen het belang van bronbescherming en het belang van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek, indien deze belangen zich voordoen, zwaarder wegen dan het openbaarheidsbelang. In eik individueel geval dient evenwel te worden beoordeeld of de eerstgenoemde belangen zich inderdaad voordoen en dient vervolgens, indien de Minister van oordeel is dat deze zich voordoen, de (uit de wet voortvloeiende) belangenafweging door de Minister te worden gemotiveerd.
2.6 De Minister heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de inhoud van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken genoemde belangen aanwezig zijn en dat deze belangen, mede in verband met de noodzaak ook in toekomstige gevallen nog zorgvuldig onderzoek te kunnen doen, zich ertegen verzetten dat hij meer informatie verschaft dan de in het ambtsbericht opgenomen conclusies van het onderzoek. Al hetgeen appellante omtrent haar specifieke belang heeft aangevoerd, kan volgens de Minister geen rol spelen.
2.7 Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de desbetreffende stukken, stelt de Afdeling vast dat de belangen waarop de Minister zich heeft beroepen, in dit geval aan de orde zijn en dat deze niet voldoende kunnen worden beschermd door anonimisering of beperking van de openbaarmaking tot gedeelten van de documenten. Dat, zoals appellante - naar de Afdeling begrijpt - betoogt, niettemin artikel 6 EVRM met zich zou brengen dat toch tot openbaarmaking zou moeten worden overgegaan, valt niet in te zien. De door appellante gestelde vragen met betrekking tot de totstandkoming en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht kunnen in de asielprocedure aan de orde worden gesteld. Evenals de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde informatie openbaar te maken.
2.8 Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9 Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr E. Korthals Altes en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hoogenboom Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op
Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,