Datum uitspraak: 31 januari 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de Bond Heemschut te Amsterdam en de Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg te Vught,
2. A te B en anderen, appellanten, en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 1997 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, op voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 1997, vastgesteld het bestemmingsplan "Zuid Willemsvaart Aa, Partiële Herziening Het Kruithuis". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 19 mei 1998, kenmerk 187949, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 28 juli 1998, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 1998, en appellanten sub 2 bij brief van 3 augustus 1998, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 1998, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 februari 1999 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 30 juni 1999. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 1 de Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg en appellanten sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2000, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr H.C. van Olden, advocaat, mr J.P.J. van der Haagen en H.G.M. van den Heuvel, gemachtigden, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door A, C en ir D, gemachtigden, en verweerders, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch verschenen mr A.G.J.M. Rombouts, burgemeester, en P.L. Hendriks en J.M.C.M. van Grinsven, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het museum voor hedendaagse kunst Het Kruithuis en de directe omgeving daarvan. Het plangebied, dat ongeveer 1 ha groot is, wordt begrensd door de Citadellaan, de Zuid Willemsvaart, de Vliertstraat en de Aa. Het Kruithuisterrein ligt in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht.
2 . 2. Appellanten sub 2 hebben in hun nadere memorie van 27 augustus
1999 naar voren gebracht dat de Afdeling bij het toetsen van de rechtmatigheid van het besluit niet zou mogen afgaan op het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 30 juni 1999. Appellante sub 1 de Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg heeft zich in haar nadere memorie van 24 oktober 1999 eveneens op dit standpunt gesteld. Volgens hen schiet het deskundigenverslag tekort, omdat er geen zorgvuldig onderzoek, geen evenwichtige afweging en geen deugdelijke motivering aan ten grondslag ligt. Zij wijzen daarbij op het Mantovanelli-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 18 maart 1997, nr. 8/1996/627/810.
2.2.1. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak heeft appellanten ingelicht over de door haar te volgen werkwijze. Appellanten zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld hun standpunten bij de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak vóór het uitbrengen van het deskundigenverslag nader toe te lichten. Voorts zijn appellanten overeenkomstig artikel 8:47, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren te brengen. De Afdeling heeft verder op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aan het uitbrengen van het deskundigenverslag uit het oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen niet in acht zijn genomen.
De Afdeling ziet onder voormelde omstandigheden geen aanleiding om het deskundigenverslag niet bij haar beoordeling te betrekken. Daarbij merkt de Afdeling op dat zij niet is gebonden aan hetgeen daarin is vermeld.
2.3. Appellanten kunnen zich met het besluit niet verenigen op de hierna vermelde gronden.
2.4. Appellant sub 1 de Bond Heemschut heeft als bezwaar van formele aard naar voren gebracht dat hem ten onrechte niet de gelegenheid is geboden zijn bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze nader toe te lichten. Ook stelt hij de in de stukken aangehaalde Nota Zienswijze Ontwerp-Bestemmingsplan 'Zuid Willemsvaart-Aa Partiële Herziening Het Kruithuis', waarin de ingediende zienswijzen van commentaar zijn voorzien, nooit te hebben ontvangen.
2.4.1. Ingevolge artikel 23, tweede lid, derde volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening stelt de gemeenteraad degenen die tijdig hun zienswijze hebben kenbaar gemaakt, in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
2.4.2. Gezien de brief van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 30 december 1996 en de daarbij gevoegde verzendlijst gaat de Afdeling er van uit dat de Bond Heemschut is uitgenodigd om de bij de gemeenteraad ingediende zienswijzen nader toe te lichten. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad genoemde bepaling niet in acht heeft genomen. Tevens houdt de Afdeling het er voor, gezien de brief van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 31 oktober 1997 en de daarbij gevoegde verzendlijst, dat de nota met daarin de zienswijzen en het commentaar daarop aan de Bond Heemschut is toegestuurd.
De formele beroepsgronden van appellant sub 1 de Bond Heemschut treffen dan ook geen doel.
2.5. Appellanten sub 2 hebben bezwaren aangevoerd met betrekking tot de totstandkoming van het bestemmingsplan. Zij stellen dat de inspraakprocedure niet zorgvuldig is uitgevoerd. Daartoe voeren zij aan dat geen wezenlijke beïnvloedingsmogelijkheden aanwezig zijn geweest, dat essentiële gegevens niet kenbaar waren en dat vooringenomenheid bestond bij de gedachtewisseling over het voorontwerpbestemmingsplan. De uitgangspunten van het plan hebben volgens appellanten sub 2 ten tijde van de inspraakprocedure ten onrechte niet ter discussie gestaan.
2.5.1. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de vastgestelde inspraakverordening.
De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch heeft een dergelijke verordening (hierna: de verordening) vastgesteld. In artikel 6 van deze verordening is een regeling opgenomen voor het doen van beklag over de uitvoering daarvan. In artikel 4, eerste lid, van de verordening is bepaald dat op de inspraakprocedure afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het ambtshalve te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van ten minste vier weken ter inzage voor hen aan wie ingevolge artikel 3:13 de gelegenheid wordt geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
2.5.2. Op 29 oktober 1996 hebben burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5 van de verordening het eindverslag inspraak voor het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld. Appellant sub 2 heeft daartegen een klacht bij burgemeester en wethouders ingediend. Bij schrijven van 25 februari 1997 hebben burgemeester en wethouders de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Het daartegen door appellanten ingestelde beroep is door de Rechtbank te 's-Hertogenbosch bij uitspraak van 22 mei 1997, Awb 97/3518 VV Awb 9713519, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 september 1997, nos. H01.97.0909/P90 en K01.97.0112 (AB 1998, 207), heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak vernietigd, voor zover appellanten zijn ontvangen in hun beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van hun klachten over de wijze van uitvoering van de verordening en de inspraak-procedure, het beroep van appellanten in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaard en de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigd.
2.5.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft appellant sub 2 niet aannemelijk gemaakt, noch is het de Afdeling overigens gebleken dat de gevolgde inspraakprocedure op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij overweegt de Afdeling dat het niet in strijd is met de verordening, noch met artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de gemeenteraad eerst zelf de aanvaardbaarheid van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling heeft onderzocht en in het voorontwerp van het plan de voorkeur voor een bepaalde ontwikkeling heeft laten blijken, alvorens in het kader van de inspraakprocedure de bevolking daarover te raadplegen. De door appellanten sub 2 in hun beroepschrift genoemde omstandigheden vormen voor de Afdeling geen aanleiding om te concluderen dat burgemeester en wethouders hebben gehandeld op een wijze die in strijd komt met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Verder is het niet in strijd met artikel 4 van de verordening in samenhang met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de gemeenteraad niet alle door appellanten sub 2 genoemde (gemeentelijke) stukken tijdens de inspraakprocedure ter visie heeft gelegd. Naar het oordeel van de Afdeling kon er ten tijde van de inspraakprocedure redelijkerwijs van uit worden gegaan dat appellanten op basis van de beschikbare stukken over die informatie beschikten die noodzakelijk was om zich een goed beeld te vormen van de voorgestane ontwikkelingen en om daarop voldoende beargumenteerd te kunnen reageren.
Uit de stukken blijkt verder niet van feiten of omstandigheden, die tot de conclusie moeten leiden dat tijdens de inspraakprocedure geen reële beïnvloedingsmogelijkheden voor appellanten sub 2 aanwezig zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande behoefden verweerders in deze formele bezwaren van appellanten sub 2 geen aanleiding te vinden goedkeuring aan het plan te onthouden.
Deze beroepsonderdelen van appellanten sub 2 treffen dan ook geen doel.
2.6. Appellanten sub 1 hebben bezwaar tegen de maximale bebouwingsmogelijkheid van 70% vóór het monumentale Kruithuis. Zij verwijzen hiertoe naar het door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg op 8 maart 1996 ter zake uitgebrachte advies aan burgemeester en wethouders. Verder zijn zij van mening dat de op de plankaart aangegeven maximaal toegestane bebouwingsmogelijkheid van 20 meter goothoogte en 25 meter nokhoogte op gespannen voet staat met planologische beginselen van bescherming en instandhouding van een beschermd stadsgezicht. Appellant sub 1 de Bond Heemschut stelt in aanvulling daarop dat Het Kruithuis zich niet leent voor een versterking van de museale functie. Een realistisch onderzoek naar andere gebouwen in de gemeente 's-Hertogenbosch, waarin het museum zou kunnen worden ondergebracht, heeft volgens hem ontbroken. Als algemeen bezwaar heeft de Bond Heemschut verder naar voren gebracht dat een visie ontbreekt hoe, uitgaande van de bestaande stedenbouwkundige, architectonische en monumentaal-historische kwaliteit van het plangebied een invulling kan worden gegeven aan de gewenste revitalisering van Het Kruithuis. Appellante sub 1 de Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg heeft verder bezwaar tegen de voorgenomen sloop van de officierswoningen aan de Citadellaan.
Appellanten sub 2 zijn, kort weergegeven, van mening dat een kenbare motivering wat betreft de situering en de behoefte aan ruimte voor het museum ontbreekt. Het bestaande ruimtegebruik op het Kruithuisterrein heeft volgens hen niet de waardering gekregen die daaraan uit oogpunt van zorgvuldige voorbereiding gesteld mag worden. Ook hebben zij bezwaar tegen de gekozen - niet in alle opzichten even duidelijke -ontwerpuitgangspunten. Zij stellen in dit verband ook dat uitgangspunten ontbreken waarin oog bestaat voor de ligging van Het Kruithuis in een groter geheel, waartoe ook de aangrenzende woongebieden behoren. Wat betreft de inhoud van het bestemmingsplan hebben hun bezwaren betrekking op de inrichting van het Kruithuisterrein als zodanig en de relatie van het Kruithuisterrein tot het daarmee samenhangende omliggende gebied. Zij merken in het bijzonder op dat het nieuwe museumcomplex de beleving van Het Kruithuis op een onaanvaardbare wijze zal aantasten en dat met de langs de westzijde van de Vliertstraat geprojecteerde bebouwing onvoldoende rekening wordt gehouden met de daartegenover staande woningen aan de oostzijde. Ook richten hun bezwaren zich tegen de sloop van een aantal woningen aan de Citadellaan. Zij stellen verder dat uitvoering van het plan zal betekenen dat een gebied met samenhangende kleinschalige bebouwing in tweeën wordt gesplitst, dat aan de zuidzijde van de Aa een aaneengesloten wand zal ontstaan die strijd oplevert met de aanwijzing van het gebied als beschermd stadsgezicht, dat inbreuk wordt gemaakt op het structurele element dat de doorgaande zones langs de Zuid-Willemsvaart en de Aa vormen en dat de Van der Weeghensingel ongeschikt is voor het verwerken van de te verwachten extra verkeersstroom.
2.7. Bij besluit van 23 januari 1991 van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is het Kruithuisterrein aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988 en is verder bepaald dat het geldende bestemmingsplan "Zuid-Willemsvaart -Aa", waarin dat gebied is gelegen, is aan te merken als een beschermend bestemmingsplan in de zin van artikel 36 van deze wet.
Blijkens de bij die aanwijzing behorende kaart is Het Kruithuis van belang in verband met de rooilijn, bebouwingsschaal en het historische bebouwingsbeeld.
2.8. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de functie van Het Kruithuis in combinatie met de nieuwbouw een duurzaam behoud van het historisch complex zeker wordt gesteld. Alternatieve locaties voor het museum zijn volgens de gemeenteraad wel degelijk in de beschouwing betrokken. Tevens heeft voldoende onderzoek plaatsgevonden naar de noodzaak tot uitbreiding van het museum.
Verweerders hebben dit standpunt van de gemeenteraad onderschreven.
2.8.1. Door Twijnstra en Gudde Management Consultants is een locatie-annex huisvestingsonderzoek verricht (rapport van 26 januari 1993), aan de hand waarvan een voorlopig ontwerp voor de huisvesting van het museum is opgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat met dat onderzoek voldoende onderzoek is verricht naar de noodzaak tot het uitbreiden van het museum. Verder hebben verweerders, gezien de reactie van de gemeenteraad op de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingebrachte zienswijzen, in redelijkheid kunnen menen dat alternatieve locaties voor het museum in voldoende mate in de beschouwing zijn betrokken. Hetgeen appellanten sub 2 hieromtrent naar voren hebben gebracht kan de Afdeling niet overtuigen van het tegendeel.
Op de vraag of verweerders met de gemeenteraad in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat met de functie van Het Kruithuis in combinatie met de nieuwbouw een duurzaam behoud van het historisch complex zeker wordt gesteld, zal hierna worden ingegaan.
2.9. Door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch zijn een vijftal uitgangspunten geformuleerd aan de hand waarvan het bestemmingsplan is vastgesteld. Kort weergegeven houden deze uitgangspunten het volgende in: - de relatie tussen de historische binnenstad en het Kruithuisterrein dient versterkt te worden; - Het Kruithuis dient als karakteristiek en historisch markant gebouw versterkt te worden ten opzichte van de directe omgeving; - de bestaande maat en schaal van het Kruithuisterrein dient aangepast te worden aan het kleinschalige karakter van de historische binnenstad; - er dient een duidelijke ruimtelijke beëindiging gecreëerd te worden van de bestaande bouwblokken aan de Zuid Willemsvaart en de Aa; - de historische relatie met de citadel dient versterkt te worden.
Verweerders kunnen met deze geformuleerde uitgangspunten instemmen. Zij stellen zich op het standpunt dat de bebouwingsmogelijkheden, gezien de strikte bouwbepalingen, niet leiden tot strijd met de aanwijzing van Het Kruithuis als beschermd stadsgezicht. Wat betreft het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waarnaar door appellanten in de beroepschriften wordt verwezen, merken verweerders op dat hieraan door hen geen betekenis is toegekend, nu deze Rijksdienst geen bedenkingen bij hen heeft ingebracht en de eventueel benodigde vergunningen betrekking hebben op de uitvoering van het bestemmingsplan. In aanvulling hierop hebben verweerders in het verweerschrift nog opgemerkt dat de Provinciale Planologische Commissie hun heeft geadviseerd het bestemmingsplan (grotendeels) goed te keuren, waarbij de vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geen minderheidsstandpunt heeft ingenomen. Mede om die reden menen zij dat van onuitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet kan worden gesproken.
2.9.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat, mede gezien het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, geen aanleiding voor het oordeel dat de gekozen ontwerpuitgangspunten niet realistisch of onderling tegenstrijdig zijn. Verweerders hebben zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat kon worden ingestemd met de uitgangspunten van het plan.
Blijkens de toelichting op het plan en de reactie op de ingebrachte zienswijzen is verder, anders dan appellanten menen, door de gemeenteraad wel onderzoek gedaan naar het bestaande ruimtegebruik in het plangebied en de (historische) waarde van Het Kruithuis. Verder kan niet worden gezegd, gezien de hiervoor genoemde ontwerpuitgangspunten, dat aan het plan geen visie ten grondslag heeft gelegen over de wijze waarop Het Kruithuis zou moeten worden gerevitaliseerd. Verweerders behoefden om deze reden geen goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.10. Aan Het Kruithuis is, net als aan de ten noordoosten daarvan gelegen gronden, de bestemming 'Waatschappelijke voorzieningen -M-' toegekend. In de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3.2 van de planvoorschriften is vermeld dat de nieuwbouw aan de noordoostzijde van Het Kruithuis straalsgewijs ten opzichte van dit monument in de vorm van minimaal drie afzonderlijke elementen dient te worden gemanifesteerd ter behoud van het bijzondere karakter van Het Kruithuis. Tegenover de ingang van Het Kruithuis dient een pleinvormige ruimte aangelegd te worden met een minimale afmeting van negen bij negen meter.
De verschillende eenheden bestaan blijkens de in de toelichting bij het plan opgenomen schets van het inrichtingsvoorstel uit een toegangsgebouw, een gebouw met een kleine tentoonstellingszaal aan de kant van de Citadellaan en een gebouw met een grote tentoonstellingsruimte die een verbinding heeft met de voorziene bebouwing aan de Vliertstraat. De hoofdentree tot het nieuwe museumcomplex zal aan de Aa en op de plaats van de huidige toegang tot Het Kruithuis liggen.
Het gebied met de bestemming 'Waatschappelijke voorzieningen -M-‘ ten noordoosten van Het Kruithuis, dat ongeveer 1750 m2 groot is, mag ingevolge artikel 3.3 van de planvoorschriften in samenhang met de plankaart voor 70% worden bebouwd. Op deze gronden kan, gelet op het toegestane bebouwingspercentage van 70%, ongeveer 1225 m2 nieuwe bebouwing worden opgericht op 4,5 meter van Het Kruithuis en op 9 meter van de Aa. Voor de bebouwing geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter. De nieuwe bebouwing zal ongeveer 3 meter lager worden dan de hoogte van Het Kruithuis. Op de binnenplaats mag geen bebouwing worden opgericht.
2.10.1. Met appellanten moet worden geconstateerd dat het plan het mogelijk maakt dat een substantieel gedeelte van het bouwvlak dat is bestemd voor 'Waatschappelijke voorzieningen -M-" wordt bebouwd en dat deze nieuwe bebouwing een gezamenlijke oppervlakte zal kunnen bestrijken die de oppervlakte van Het Kruithuis ruimschoots overtreft. Aangezien de nieuwbouw in drie afzonderlijke eenheden is verdeeld en niet hoger mag worden dan Het Kruithuis, is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders er ten onrechte van uit zijn gegaan dat Het Kruithuis desalniettemin als het meest dominante onderdeel van het nieuwe museumcomplex moet worden aangemerkt. Verweerders hebben in de
omstandigheid dat van de kant van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bij brief van 8 maart 1996 bezwaren zijn geuit omtrent het bouwproject in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zich daarna niet meer in de procedure heeft gemengd.
Gezien de strikte bouwvoorschriften in het plan en in aanmerking genomen dat Het Kruithuis al sinds 1974 in gebruik is als museum, bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders onvoldoende rekening hebben gehouden met de bijzondere cultuurhistorische waarden van Het Kruithuis en de relatie van Het Kruithuis met het omliggende gebied. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in redelijkheid niet hebben kunnen menen dat er als gevolg van de verwezenlijking van het plan niet een zodanige aantasting van de doorgaande zones van de Zuid Willemsvaart en de Aa zal plaatsvinden dat daarin aanleiding moest worden gevonden gehele of gedeeltelijke goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.11. Aan de gronden ten noordwesten van de Vliertstraat is de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen en Wonen -M+ W-" toegekend. Volgens de in artikel 4.2 van de planvoorschriften neergelegde beschrijving in hoofdlijnen vormt dit bouwblok de ruimtelijke beëindiging van de bebouwing tussen de Zuid Willemsvaart en de Aa. De bebouwing dient een relatie te hebben met het aan de oostzijde van de Vliertstraat gelegen gebouwencomplex. In het verlengde van de Kasterenwal dient een stedenbouwkundige en/of architectonische verbijzondering te worden aangebracht, welke de bebouwingslijn aan de Kasterenwal dient te beëindigen en de grote hoogte van de langs de Kasterenwal gelegen bebouwing dient op te vangen. Deze stedenbouwkundige en architectonische verbijzondering zal in verticale richting van een duidelijke beëindiging worden voorzien in de vorm van een kap, koepel of attiek.
Voor de bebouwing op de hoek van de Vliertstraat en de Kasterenwal geldt ingevolge artikel 4.3 van de planvoorschriften in samenhang met de plankaart een maximale goothoogte van 20 meter en een maximale bouwhoogte van 25 meter. De breedte, diepte of doorsnede van het gebouw mag ingevolge planvoorschrift 4.4.3, onder e, niet meer bedragen dan 2/3 van de hoogte van het feitelijk op te richten gebouw, waarbij erkers, luifels of andere uitbouwen niet worden meegerekend. Voor de zuidelijker voorziene nieuwbouw geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter. Ten einde Het Kruithuis beter zichtbaar te maken moeten de ten westen van Het Kruithuis staande officierswoningen worden gesloopt.
Verweerders hebben naar aanleiding van de bedenkingen van appellanten sub 2 goedkeuring onthouden aan de aanduiding "-" op plankaart 1, waarmee de maximaal toelaatbare goothoogte van de ten noordwesten van de Vliertstraat op te richten bebouwing was aangeduid. Volgens hen dient een kapconstructie, die grotendeels overeenkomt met de kap op de bebouwing aan de oostzijde van de Vliertstraat het uitgangspunt te zijn van de plannen voor dit deel van het plangebied. Voor het overige zal de hoogte van de bebouwing volgens verweerders niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van Het Kruithuis en zijn omgeving.
2.11.1. Appellanten moeten worden gevolgd in hun stelling dat de voorziene stedenbouwkundige en/of architectonische verbijzondering niet is aan te merken als kleinschalige bebouwing. Gezien hetgeen hieromtrent in de beschrijving in hoofdlijnen is vermeld, de in het plan opgenomen bouwvoorschriften en in aanmerking genomen de afstand van deze bebouwing tot Het Kruithuis, bestaat naar het oordeel van de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de waarde van Het Kruithuis en de omgeving daarvan daardoor op onaanvaardbare wijze zullen worden aangetast en dat op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan de aanwijzing van het gebied als beschermd stadsgezicht. Daarbij merkt de Afdeling wel op dat appellanten sub 2 terecht hebben geconstateerd dat de voorziene bebouwing op de hoek van de Vliertstraat en de Kasterenwal niet geheel in de historische rooilijn gebouwd zal worden die is aangegeven op de kaart behorende bij de aanwijzing bij het hiervoor genoemde besluit van 23 januari 1991 van onder meer het plangebied tot beschermd stadsgezicht. In aanmerking genomen dat het hier om een kleine overschrijding gaat, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden gezegd dat verweerders zich vanwege deze omstandigheid bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat goedkeuring aan het betrokken plandeel kon worden verleend.
Ook de door appellanten sub 2 genoemde omstandigheid dat het plan het mogelijk maakt dat de bebouwingswand tegenover hun woningen verlengd kan worden en dat met de voorziene bebouwing onvoldoende rekening wordt gehouden met de daartegenover staande woningen aan de oostzijde leidt de Afdeling, in aanmerking genomen dat ook thans op die plaats al tamelijk omvangrijke bebouwing aanwezig is, niet tot het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid goedkeuring hebben kunnen verlenen aan het betrokken plandeel.
2.12. De gemeenteraad heeft in zijn afweging de waarde van de officierswoningen aan de Citadellaan onderkend, doch acht deze woningen niet van een gelijke kwaliteit als de overige bebouwing in de omgeving, waaronder Het Kruithuis en de Citadel. Slechts door de sloop van deze woningen kan recht worden gedaan aan het uitgangspunt dat vrij zicht moet bestaan op Het Kruithuis.
Ook verweerders stellen zich op het standpunt dat de waarde van deze officierswoningen niet zodanig is dat deze zouden moeten worden behouden. Evenmin zijn er volgens hen andere redenen, waaronder stedenbouwkundige, die met zich brengen dat de woningen niet zouden mogen worden gesloopt.
2.12. 1. De officierswoningen aan de Citadellaan bevinden zich op 13 meter van Het Kruithuis, terwijl de bergingen in de tuinen bij deze woningen zich op 3,5 meter van Het Kruithuis bevinden. In de toelichting bij het plan is vermeld dat de woningen niet zijn opgenomen in het zogeheten monumentenselectieplan en dat deze om die reden niet als rijksmonument zullen worden aangemerkt. Door de sloop van de officierswoningen zal vanuit de binnenstad een beter zicht ontstaan op Het Kruithuis, zo blijkt uit de stukken. Met verweerders kan er van worden uitgegaan dat, in lijn met één van de uitgangspunten van het plan, hierdoor de relatie tussen het Kruithuisterrein en de binnenstad versterkt wordt.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de officierswoningen niet een zodanige waarde hebben dat deze behouden zouden moeten blijven. Zij hebben bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen concluderen dat om deze reden geen goedkeuring aan het plan behoefde te worden onthouden.
2.13. Wat betreft de gevolgen voor het verkeer hebben verweerders zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat zij kunnen instemmen met de constatering door het gemeentebestuur dat de afsluiting van het weggedeelte vóór Het Kruithuis geen onaanvaardbare consequenties zal hebben voor de omliggende infrastructuur. Daarbij wijzen zij op de positieve gevolgen voor het langzame verkeer en de voetgangers. De Van der Weeghensingel zal volgens verweerders niet op onaanvaardbare wijze worden belast.
2.13. l. In het plan is aan het gedeelte van de weg ten noordoosten van de Zuid Willemsvaart ter hoogte van Het Kruithuis de bestemming "Verblijf - Vb -" toegekend. Deze gronden zijn dan ook niet meer bestemd voor de ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer. Volgens het gemeentelijke Beleidsplan Verkeer en Vervoer van februari 1992 zal de binnenstad uitsluitend via drie hoekpunten voor het autoverkeer worden ontsloten. De in de binnenstad gelegen parkeervoorzieningen kunnen worden bereikt via de binnenstadsring.
Hoewel de Van der Weeghensingel niet geschikt is voor het verwerken van veel autoverkeer, hebben verweerders naar het oordeel van de Afdeling desalniettemin in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat voor onaanvaardbare toename van de verkeershinder niet behoeft te worden gevreesd. De Afdeling wijst er daarbij op dat de Van Berckelstraat vrijwel uitsluitend zal dienen als ontsluitingsweg voor het langzame verkeer en het openbaar vervoer en niet gebruikt kan worden als ontsluitingsweg voor de binnenstad. Gezien de ligging van de Van Berckelstraat ten opzichte van de Van der Weeghensingel is aannemelijk dat er minder verkeersdruk op de Van der Weeghensingel zal ontstaan doordat automobilisten in veel gevallen een eerdere afslag naar de Citadellaan zullen nemen in plaats van gebruik te maken van de Van der Weeghensingel. Verweerders hebben zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege deze bezwaren geen reden bestond goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan.
2.14. Voor zover appellanten hebben verwezen naar een nieuw ontwerp voor het museumcomplex en de woontoren en het nieuwe Ontwikkelingsplan Vestingwerken, overweegt de Afdeling dat hiermee in deze procedure geen rekening kan worden gehouden. Deze ontwikkelingen dateren van na het bestreden besluit en kunnen de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.
2.15. Voor zover appellante sub 1 de Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg in haar nadere memorie van 24 oktober 1999 klachten naar voren heeft gebracht omtrent de inspraakprocedure en het onderzoek naar de huisvestingsbehoeften van het museum, overweegt de Afdeling dat deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten blijven. Deze aspecten zijn immers niet te herleiden tot hetgeen in het beroepschrift door de Stichting naar voren is gebracht.
2.16. Gezien het hiervoor overwogene ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling acht de Afdeling geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr D. Dolman, Voorzitter, en mr R.J. Hoekstra en drs G.A. Posthumus, Leden, in tegenwoordigheid van mr B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2000
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State voor deze,