ECLI:NL:RVS:2000:AA5114

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0149
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J. Soons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank inzake rechtsbijstand en de hoedanigheid van ondernemer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 december 1998. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van de Raad voor rechtsbijstand ongegrond verklaard. Dit besluit, genomen op 11 maart 1998, weigerde rechtsbijstand aan appellant op basis van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de toevoeging was geweigerd. De kern van de zaak betreft de vraag of appellant als ondernemer handelde in de context van een overeenkomst met The Picture Plant. Appellant betwistte dat hij als ondernemer handelde en stelde dat hij slechts als vertegenwoordiger van een commanditaire vennootschap optrad. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderzocht of er andere gronden waren voor de weigering van rechtsbijstand. Hierdoor ontbeert het besluit van de raad een deugdelijke motivering en is het in strijd met artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant alsnog gegrond. De Raad voor rechtsbijstand werd veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 24 februari 2000.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0149.
Datum uitspraak: 24 FEB. 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellant
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 december 1998 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 2 september 1997 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het beroep tegen het besluit van de Commissie voor bezwaar en beroep van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de commissie) van 6 oktober 1994 en tegen het besluit van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) van 19 december 1995 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en aan de raad opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het administratief beroep van appellant.
Bij besluit van 11 maart 1998 heeft de raad het beroep wederom ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van 16 februari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 december 1998, verzonden op 14 december 1998, heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 1999, hoger beroep ingesteld. Dit faxbericht is aangehecht.
Bij brief van 24 maart 1999 heeft de raad een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 10 december 1999. Partijen zijn daar - met bericht - niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de Rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het rechtsbelang, waarop het verzoek betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte rechtsbijstand.
2.2. Met het bedrijf The Picture Plant zijn in 1989 en 1990 afspraken gemaakt omtrent het verrichten van videomontages en het leveren van daarvoor benodigde materialen. The Picture Plant heeft deze opdrachten uitgevoerd en zij heeft daarvoor facturen gezonden aan 'Reflex' en 'Reflex Producties' te Amsterdam. Appellant is door The Picture Plant gedagvaard tot betaling van deze facturen, omdat gesteld is dat met appellant in persoon handelende onder de naam 'Reflex' overeenkomsten zijn gesloten dan wel dat appellant handelde als commanditair vennoot. Deze vordering is door de Arrondissementsrechtbank te Breda bij vonnis van 21 september 1993 toegewezen. Appellant blijft betwisten dat hij anders dan als vertegenwoordiger van 'Reflex' heeft gehandeld. Het verzoek om toevoeging betreft rechtsbijstand in het tegen dit vonnis en tegen een tussenvonnis van 11 mei 1993 ingestelde hoger beroep.
2.3. De Memorie van Toelichting op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb vermeldt het volgende: "Ook rechtspersonen en natuurlijke personen die een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefenen kunnen in een situatie terecht komen waarin zij rechtsbijstand nodig hebben. Voorzover het bij zelfstandigen gaat om rechtsbelangen die niet in verband staan met hun beroep of bedrijf, bijvoorbeeld bij een verzoek om echtscheiding, verkeren zij in dezelfde positie als alle andere natuurlijke personen die een dergelijke procedure aanhangig willen maken. Zij komen, indien zij minder draagkrachtig zijn, voor rechtsbijstand in aanmerking. Voorzover die rechtsbelangen echter de uitoefening van hun beroep of bedrijf betreffen, komt hun situatie overeen met die van een als rechtspersoon georganiseerde onderneming. Het kan naar ons oordeel niet zo zijn dat de rechtsbijstandkosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende worden afgewenteld op de overheid. Deelname aan het economisch leven brengt nu eenmaal risico's met zich. De ondernemer, of deze zelfstandige is of niet, kan voor dit soort risico's reserveren of zich verzekeren. Voor hem zijn de kosten van rechtsbijstand bovendien een fiscale aftrekpost. Om deze redenen worden, zoals ook thans het geval is, rechtsbelangen die de zelfstandige beroeps- of bedrijfsuitoefening betreffen, van rechtsbijstand uitgesloten. Deze bepaling geldt zowel voor de natuurlijke persoon als de rechtspersoon. De voorgestelde bepaling laat het verder aan de praktijk over om nader in te vullen wat tot de beroeps- en bedrijfsuitoefening behoort en wat niet. In de regel zal het onderscheid tot weinig problemen aanleiding geven."
2.4. De Afdeling leidt uit de tekst van en de Memorie van Toelichting op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb af dat met deze bepaling weliswaar is beoogd om rechtsbijstand uit te sluiten voor ondernemingen en zelfstandigen die deelnemen aan het economisch verkeer, maar dat dit niet zover gaat dat ook bijstand wordt uitgesloten indien het gaat over de vraag of in de hoedanigheid van ondernemer is gehandeld.
2.5. In de memorie van grieven tegen vorenbedoelde vonnissen van de Arrondissementsrechtbank te Breda heeft appellant zich onder meer gericht tegen de vaststelling door de rechtbank, dat The Picture Plant geslaagd is in de bewijsopdracht dat appellant bij het sluiten van de in het geding zijnde overeenkomst als eenmanszaak heeft gehandeld onder de naam Reflex c.q. Reflex (Broadcasting) Productions en dat, dus, appellant h.o.d.n. Reflex met betrekking tot de onderhavige overeenkomsten haar contractpartner was. Appellant heeft zich in die procedure steeds op het standpunt gesteld dat hij slechts als vertegenwoordiger van de commanditaire vennootschap Reflex Video Productions, waarvan hij stille vennoot was, is opgetreden en dat hij niet zichzelf heeft gebonden.
2.6. Gelet op het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat de rechtstrijd in de zaak voor het Hof de vraag betreft of appellant zelf de contractpartner was van The Picture Plant, in welk geval hij gehandeld zou hebben in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Nu de hoedanigheid van ondernemer in geschil is moet worden geoordeeld dat de weigering van de toevoeging niet zonder meer gebaseerd had mogen worden op de grond, genoemd in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb . Nu voorts niet is onderzocht of op andere wettelijke gronden verlening van rechtsbijstand had mogen worden geweigerd, ontbeert het besluit van de raad van 11 maart 1998 een deugdelijke motivering en is derhalve genomen in strijd met artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van de raad van 11 maart 1998 vernietigen.
2.8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 december 1998, Reg.nr. AWB 98/3382 WRB;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
lV. vernietigt het besluit van de raad van 11 maart 1998;
V. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,--, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII gelast dat de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aan appellant
het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van f 200.- vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr J. Soons, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soons
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 4 FEB. 2000
128-209.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,