ECLI:NL:RVS:2000:AA5326

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0239
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • M.H. Broodman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een tweede toevoeging voor rechtsbijstand op basis van eerder afgegeven toevoeging

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, die op 1 februari 1999 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden. Dit besluit, genomen op 4 augustus 1997, weigerde een verzoek van de appellant om een toevoeging voor rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand stelde dat de appellant al een toevoeging had ontvangen voor een vergelijkbaar rechtsbelang, waardoor een tweede toevoeging niet nodig was. De rechtbank bevestigde dit standpunt.

De appellant had eerder een toevoeging gekregen voor rechtsbijstand in verband met een bezwaar tegen de schorsing van zijn bijstandsuitkering. De Raad voor Rechtsbijstand weigerde de tweede toevoeging omdat er geen procedure was gevoerd in het kader van de eerdere toevoeging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 oktober 1999 behandeld, waarbij de Raad vertegenwoordigd was door mr. J. Hamer. De appellant was niet aanwezig.

De Afdeling overweegt dat volgens de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een toevoeging kan worden geweigerd als er al een eerdere toevoeging voor hetzelfde rechtsbelang is afgegeven. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Raad geen tweede toevoeging hoefde te verlenen, omdat er geen diversiteit van procedures was. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0239.
Datum uitspraak: 13 januari 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 1 februari 1999 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 1997 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden een verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 1997 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de Raad) het hiertegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor bezwaar en beroep van 12 september 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 juli 1999 heeft de Raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 1999, waar de Raad, vertegenwoordigd door mr J. Hamer, gemachtigde, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. Op 4 augustus 1997 is mr R. van Asperen, advocaat te Groningen, aan appellant toegevoegd ten behoeve van het verlenen van rechtsbijstand ter zake van bezwaar tegen de schorsing c.q. beëindiging van appellants bijstandsuitkering.
Op 24 juli 1997 heeft mr R. van Asperen verzocht om afgifte van een toevoeging ten behoeve van aan appellant te verlenen rechtsbijstand ter zake van een voorlopige-voorzieningprocedure met betrekking tot de schorsing c.q. beëindiging van appellants bijstandsuitkering.
2.3. Bij besluit van 4 augustus 1997, zoals gehandhaafd bij besluit van 22 oktober 1997, is appellant de gevraagde toevoeging geweigerd, aangezien hem voor hetzelfde rechtsbelang reeds een toevoeging is verstrekt. Nu, aldus de Raad, in het kader van de eerder afgegeven toevoeging (nog) geen procedure is gevoerd, bestaat ook om die reden geen aanleiding voor verlening van een tweede toevoeging.
2.4. Aan de weigering de tweede toevoeging te verlenen omdat geen procedure is gevoerd, heeft de Raad ten grondslag gelegd dat in het kader van de eerder afgegeven toevoeging geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, zodat geen sprake is van een zaak als vermeld in Bijlage 1 B bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 (hierna: Bvr), en dus ook niet wordt voldaan aan het criterium diversiteit van procedures.
De Raad interpreteert artikel 32 van de Wrb blijkens paragraaf 5.32.1 van het Handboek Toevoegen (versie augustus 1995) immers aldus dat afgifte van een tweede toevoeging ter zake van hetzelfde rechtsbelang pas aan de orde is, indien sprake is van diversiteit van procedures. Blijkens paragraaf 5.32.1.3 van het Handboek Toevoegen worden volgens de Raad onder procedures in het kader van de toepassing van artikel 32 van de Wrb begrepen de procedures bij de gerechten als bedoeld in artikel 1 en de procedures bij de instanties als bedoeld in Bijlage 1 B van het Bvr zoals dat luidt per 1 januari 1994. Het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep wordt dientengevolge alleen als procedure aangemerkt indien de rechtsbijstandverlener bij het horen aanwezig is geweest.
2.5. Het oordeel van de rechtbank dat in de zaak waarvoor een toevoeging is gevraagd, sprake is van hetzelfde rechtsbelang als in de zaak waarvoor reeds een toevoeging is afgegeven, wordt door partijen en de Afdeling gedeeld. Het geschil in hoger beroep betreft derhalve de juistheid van het standpunt van de Raad dat geen tweede toevoeging behoeft te worden verleend omdat in het kader van de eerder afgegeven toevoeging geen procedure is gevoerd, bij welk standpunt de rechtbank zich heeft aangesloten.
2.6. De Afdeling overweegt, in navolging van haar uitspraak van 15 oktober 1999 inzake nos. H01.99.0159 t/m H01.99.0163 (aangehecht) dat uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat indien sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging kan worden volstaan tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. De voorlopige-voorzieningprocedure dient als een andere procedure te worden beschouwd dan de bezwaar- c.q. beroepsprocedure, zodat op grond van de genoemde wetsartikelen, in onderlinge samenhang bezien, voor de voorlopige-voorzieningprocedure in beginsel een nieuwe toevoeging dient te worden afgegeven.
2.7. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat in dit geval op grond van de artikelen 32 en 28 van de Wrb geen tweede toevoeging behoeft te worden verleend. Het standpunt van de Raad dat afgifte van een tweede toevoeging ter zake van hetzelfde rechtsbelang pas aan de orde is, indien sprake is van diversiteit van procedures, heeft de rechtbank terecht niet onjuist geacht. Dit geldt eveneens voor het standpunt van de Raad dat, nu geen hoorzitting heeft plaatsgevonden in het kader van de eerder afgegeven toevoeging, niet kan worden gesproken van een procedure, zodat in dit geval geen sprake is van diversiteit van procedures. Evenals de rechtbank betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat de Raad, door ook de zogenaamde Bijlage 1 B-gevallen, waarin de rechtsbijstandverlener bij het horen aanwezig is, tot de procedures te rekenen, in wezen een uitbreiding geeft aan het begrip procedure in artikel 32 van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Bvr.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het besluit van de Raad van 22 oktober 1997 in stand kan blijven.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr drs M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari. 2000
204.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,