ECLI:NL:RVS:2000:AA5333

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200000567/1 en 200000567/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle inzake bouwvergunning voor schoolgebouw in Deventer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 21 december 1999. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Deventer, dat op 26 oktober 1998 een bouwvergunning had verleend voor de oprichting van een schoolgebouw op een perceel aan de Snipperlingsdijk te Deventer. De appellant, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij vreest voor aantasting van zijn privacy en negatieve invloed op de bezonning van zijn perceel.

De Raad van State, vertegenwoordigd door de Voorzitter, heeft op 17 februari 2000 het verzoek van de appellant om een voorlopige voorziening behandeld. De Voorzitter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat er voldoende redenen zijn om de vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. De Raad heeft overwogen dat de bouw van het schoolgebouw een ingrijpende inbreuk op het bestaande planologische regime met zich meebrengt, maar dat de ontwikkeling van het Grachtengordelgebied en de huisvestingsproblemen van de school ook zwaarwegende belangen zijn.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de bezwaren van de appellant niet opwegen tegen de belangen van de school en de ontwikkeling van het gebied. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 maart 2000.

Uitspraak

Raad vanState
200000567/1 en 200000567/2.
Datum uitspraak: 17 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 21 december 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Deventer.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 1998 hebben burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan het Regionaal Opleidingen Centrum OverGelder, thans ROC Aventus, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een schoolgebouw op het perceel, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie 1, nrs. 11302 (G) en 15980 (G), gelegen aan de Snipperlingsdijk te Deventer.
Bij besluit van 30 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 16 maart 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 januari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2000, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2000, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. C.C.M. Schoorlemmer, A.J. Nijman en W. Mensink, allen ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is ROC Aventus, vertegenwoordigd door mr H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en ir D.T. Josée, architect, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een schoolgebouw in het zogenoemde Grachtengordelgebied, op de locatie waar voorheen het gebouw van de Technische Unie stond. Genoemd gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van veel bedrijvigheid en verkeersaders, afgewisseld met woningbouwclusters uit het begin van de twintigste eeuw. Appellant bewoont een op korte afstand van de betrokken percelen gelegen dijkwoning.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Handelskade 1983" rust op de betrokken percelen de bestemming "Kantoor/bedrijfsdoeleinden, toonkamers begane grond toegestaan (KN)". Ingevolge de desbetreffende planvoorschriften mogen ter plaatse onder meer gebouwen ten dienste van nijverheid en handel worden gebouwd, waarbij de goothoogte op de betrokken percelen maximaal 12 m mag bedragen. Vast staat dat de bouw van het schoolgebouw met deze planvoorschriften in strijd is.
2.3. De raad van de gemeente Deventer heeft op 27 oktober 1997 en op 22 september 1998 voor het gebied waarin de betrokken percelen zijn gelegen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening genomen. Gedeputeerde staten van Overijssel hebben op 23 juli 1998 voor het bouwplan de vereiste verklaringen van geen bezwaar afgegeven.
2.4. In aanmerking nemende dat het geldende bestemmingsplan reeds de oprichting van een gebouw van een aanzienlijke omvang toestaat, maar tevens acht slaand op het feit dat het geprojecteerde schoolgebouw een nog grotere omvang heeft en voorts voor andere doeleinden zal worden gebruikt, moet worden geoordeeld dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een tamelijk ingrijpende inbreuk op het bestaande planologische regime. Daarbij wordt verder overwogen dat een schoolgebouw en het gebruik daarvan weliswaar een andere planologische uitstraling op de omgeving zal hebben dan de bedrijvigheid die op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan, doch dat in dit verband niet kan worden voorbijgegaan aan het reeds gemengde karakter van het betrokken gebied.
2.5. Ten behoeve van de ontwikkeling van het Grachtengordelgebied is in 1990 de stedenbouwkundige studie "Deventer Grachtengordel" opgesteld. In april 1996 heeft de raad van de gemeente Deventer de structuurvisie Grachtengordel vastgesteld, die het ontwikkelings- en beleidskader voor de geplande herstructurering van het gebied vormt. Hierin is onder meer aangegeven dat in aansluiting op de realisering van de Rijkshogeschool IJsselland langs de Snipperlingsdijk een verdere clustering van onderwijsvoorzieningen kan plaatsvinden. Vervolgens zijn in het stuk “De portalen van Deventer" de resultaten neergelegd van een studie die is verricht naar de stedenbouwkundige uitgangspunten voor onder meer de herinrichting van het deelgebied Berkelweg, Snipperlingsdijk, Veenweg. Hierin is rekening gehouden met de bouw van een schoolgebouw op de betrokken locatie. Nadien is het voorontwerp-bestemmingsplan "Grachtengordel-Oost 1997" opgesteld, waarin aan de betrokken percelen de bestemming "Gemengde doeleinden" is toegekend, die de bouw van een schoolgebouw met een hoogte van deels 11 en deels 15 m mogelijk maakt. Uit het advies van de Provinciale Planologische Commissie van 28 juli 1998 over dit voorontwerp kan worden afgeleid dat deze geen bezwaren heeft tegen de bouw van een schoolgebouw met genoemde hoogte op deze plaats. Gebleken is echter dat het bouwplan voorafgaand aan de indiening van de bouwaanvraag naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden is aangepast in die zin dat in de rechte gevel die is geprojecteerd aan de zijde van de woning van appellant thans in een patio is voorzien. Om het hierdoor verloren gegane oppervlak te compenseren, is het geprojecteerde gebouw op enkele plaatsen met enkele meters verhoogd, als gevolg waarvan de in voormeld voorontwerp-bestemmingsplan neergelegde maximaal toegestane bouwhoogten worden overschreden. Burgemeester en wethouders hebben bij de aanvraag om de verklaringen van geen bezwaar van deze overschrijdingen melding gemaakt en daarbij tevens aangegeven dat het ontwerp-bestemmingsplan hieraan zal worden aangepast. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, kan worden aangenomen dat dit laatste inderdaad zal gebeuren. Gezien het vorenoverwogene, moet worden geoordeeld dat sprake was van een voldoende uitgewerkt planologisch kader om verantwoord toepassing te geven aan de anticipatieprocedure en dat wat betreft de hoogte van het schoolgebouw geen sprake zal zijn van strijd met het nieuwe bestemmingsplan.
2.6. Mede gelet op de huisvestingsproblemen die een deel van de school thans ondervindt en de lange duur van de bouwwerkzaamheden, kan voorts niet worden geoordeeld dat met de realisering van het bouwplan onvoldoende spoedeisende belangen zijn gemoeid om toepassing te geven aan de anticipatieprocedure.
2.7. Appellant heeft primair betoogd dat realisering van het schoolgebouw zal leiden tot een aantasting van zijn privacy en dat de bezonning van zijn perceel negatief zal worden beïnvloed. Gelet op onder meer de gekozen patio-constructie en de afscherming van de loopbruggen met geperforeerde metalen platen, waardoor het zicht op appellants woning en zijn tuin wordt verminderd, bestaat echter onvoldoende grond voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op appellants privacy. Verder kan, gelet op de door het architectenbureau opgestelde bezonningsdiagrammen, niet worden geoordeeld dat de bouw van het schoolgebouw, gezien de hoogte ervan, zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning van appellants perceel in vergelijking tot de situatie zoals die was toen het gebouw van de Technische Unie nog op deze locatie stond. Daarbij wordt overwogen dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat deze bezonningsdiagrammen onjuist zijn en dat appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. Voorts wordt met betrekking tot de stelling van appellant dat burgemeester en wethouders de hoogte van het geprojecteerde schoolgebouw op andere wijze hebben gemeten dan die van de naastgelegen woningen nog opgemerkt, dat op de kaart behorende bij het voorontwerp-bestemmingsplan niet de feitelijke hoogte van de woningen is aangegeven, doch de maximaal toegestane bouwhoogte op de desbetreffende percelen.
2.8. In deze grieven van appellant kan derhalve geen grond worden gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid hun besluit tot verlening van de benodigde vrijstelling hebben kunnen handhaven. Dit geldt ook voor hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd. Niet is gebleken dat de bouwvergunning niet kon worden verleend. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
2.9. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Gelet hierop, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2000
201.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,