ECLI:NL:RVS:2000:AA5385

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.2027
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • J.H. Grosheide
  • C.A. Terwee-van Hilten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor horeca in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap Lloyd's A.C.S. b.v. tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 november 1998. De rechtbank had het beroep van Lloyd's A.C.S. b.v. gegrond verklaard en de weigering van de burgemeester en wethouders van Amsterdam om een bouwvergunning te verlenen, vernietigd. De weigering was gebaseerd op een besluit van 23 juli 1996, waarin het bezwaar tegen de bouwvergunning ongegrond werd verklaard. Lloyd's A.C.S. b.v. wilde een deel van de begane grond van het gebouw Nieuwezijds Voorburgwal 3261328 veranderen en afsplitsen tot café, maar de gemeente weigerde de vergunning op basis van het bestemmingsplan "Westelijke grachtengordel 1985". De Raad van State heeft de zaak op 18 november 1999 behandeld, waarbij zowel de appellanten als de vertegenwoordigers van Lloyd's A.C.S. b.v. aanwezig waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met de planvoorschriften. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 14 januari 2000.

Uitspraak

Raad van State
H01.98.2027.
Datum uitspraak: 14 januari
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 november 1998 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Lloyd's A.C.S. b.v." te Amsterdam
en
appellanten.
1 Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 1994 hebben appellanten Lloyd's A.C.S. b.v. geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en afsplitsen van een deel van de begane grond van het gebouw Nieuwezijds Voorburgwal 3261328 met bestemming daarvan tot café.
Bij besluit van 23 juli 1996 hebben appellanten het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 4 juli 1996, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 1998, verzonden op 6 november 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 december 1998, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 1998, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 april 1999 heeft Lloyd's A.C.S. b.v. een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 1999, waar zijn verschenen appellanten, vertegenwoordigd door E.P. Swijter, ambtenaar der gemeente, en Lloyd's A.C.S. b.v., vertegenwoordigd door N. Treuning en D. Smeding, bijgestaan door mr M.E. van Huet, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen de interpretatie door de rechtbank van artikel 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Westelijke grachtengordel 1985" en tegen de daaraan door de rechtbank ten aanzien van het besluit van 23 juli 1996 verbonden consequenties.
2.2. Ter plaatse gold het bestemmingsplan "Westelijke grachtengordel 1985". Op de bijbehorende plankaart is het perceel aangewezen voor gemengde bebouwing".
Ingevolge artikel 4, eerste lid en de daarin opgenomen tabel, van de planvoorschriften - voorzover hier van belang - zijn de voor "gemengde bebouwing" aangewezen gronden bestemd voor onder meer de functie horeca en daarbij behorende bouwwerken, met inachtneming van het bepaalde in tabel 1 in artikel 15.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, eerste volzin, van de planvoorschriften mag binnen bebouwing op de gronden, als bedoeld in het eerste lid, door aldaar toegestane verandering van niet-woonfuncties binnen eenzelfde wand de bestaande vloeroppervlakte van eenzelfde vestiging van een niet-woonfunctie met niet meer worden vergroot dan voor die wand, blijkens tabel 2 in artikel 15 is aangegeven in tabel 3 in dat artikel met inachtneming van het bepaalde in tabel 1 in dat artikel.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, eerste volzin, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, ten behoeve van het bouwen en gebruiken van bebouwing binnen eenzelfde groep van wanden, die in tabel 2 in artikel 15, als behorende tot een zodanige groep zijn aangegeven, telkens voor een andere functie die in of krachtens deze voorschriften binnen de desbetreffende groep is toegestaan, met inachtneming van het bepaalde in tabel 1 in artikel 15, met dien verstande dat in afwijking van laatstbedoelde tabel van eik van die functies afzonderlijk de maximale vloeroppervlakten binnen de desbetreffende wanden gesommeerd mogen worden, mits daardoor de bestaande vloeroppervlakte van eenzelfde vestiging van een niet-woonfunctie met niet meer wordt vergroot dan voor de desbetreffende groep in tabel 3 in artikel 15 bij de desbetreffende functie is aangegeven.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften - voorzover hier van belang - mogen de vloeroppervlaktes op of in gronden die zijn begrepen binnen eenzelfde in tabel 1 van dit artikel aangegeven wand ten behoeve van de in die tabel aangegeven functies niet minder of niet meer bedragen dan daarbij is aangegeven. In het tweede lid is bepaald dat de wanden zijn ingedeeld in de in tabel 2 van dit artikel aangegeven groepen.
Blijkens tabel 1 van artikel 15 maakt het betrokken pand deel uit van de wand Spuistraat 281 t/m 303 met blok- en wandnummer C20-2, waarbij is aangegeven dat de maximale vloeroppervlakte voor de functie horeca (R) 893 M2 bedraagt. Blijkens tabel 2 van artikel 15 maakt deze wand deel uit van groep 29.
2.3. Het bouwplan van Lloyd's A.C.S. b.v. ziet op de nieuwvestiging van horeca met een vloeroppervlakte van circa 100 M2 . Niet in geschil is dat binnen de wand waarin het betrokken pand is ingedeeld (nummer C20-2) reeds 700 M2 vloeroppervlakte voor de functie horeca was verwezenlijkt, zodat het bepaalde in artikel 4, eerste lid, gelezen in samenhang met tabel 1 van artikel 15 van de planvoorschriften op zichzelf bezien niet aan verlening van de bouwvergunning in de weg stond.
2.4. Appellanten hebben evenwel betoogd dat - zoals zij ook in hun besluit van 23 juli 1996 hebben uiteengezet - uit de systematiek van het bepaalde in artikel 4 en de intenties van de planwetgever dienaangaande, voortvloeit de regel dat ten aanzien van de vloeroppervlakte voor een nietwoonfunctie binnen een groep van gevelwanden een absoluut maximum geldt. Dit is de bovengrens die in geen geval overschreden mag worden, aldus appellanten. Om een zekere spreiding van niet-woonfuncties binnen een groep van gevelwanden te bewerkstelligen, is er, aldus appellanten, voor gekozen om per gevelwand deelmaxima aan te geven. In dit verband hebben zij in het bijzonder gewezen op het bepaalde in het zesde lid, waaruit voortvloeit dat de maxima per wand geen absolute maxima zijn, maar de maxima per groep wel. De in die bepaling neergelegde vrijstellingsbevoegdheid maakt het immers mogelijk om nog ongebruikte ruimte van vloeroppervlakte die, ingevolge het bepaalde in het eerste lid, gelezen in samenhang met tabel 1 van artikel 15, voor een bepaalde functie per gevelwand maximaal is toegelaten, over te hevelen naar een andere gevelwand die behoort tot dezelfde groep van gevelwanden en die, gelet op het bepaalde in het eerste lid, gelezen in samenhang met tabel 1 van artikel 15, voor het verwezenlijken van de betrokken functie aldaar geen ruimte meer biedt. Door het verlenen van vrijstelling wordt er aldus met de binnen een groep van gevelwanden beschikbare vloeroppervlakte voor een bepaalde functie geschoven van de ene gevelwand naar de andere, hetgeen, aldus appellanten, tot gevolg kan hebben dat de binnen een gevelwand beschikbare vloeroppervlakte voor een bepaalde functie is gebruikt, en in het uiterste geval geheel is opgesoupeerd, ten behoeve van een andere gevelwand binnen dezelfde groep.
Omdat, naar appellanten hebben gesteld, in dit geval de voor de betrokken gevelwand voor de functie horeca beschikbare vloeroppervlakte door verlening van vrijstellingen reeds is gebruikt ten behoeve van een andere gevelwand binnen dezelfde groep, zou de hiervoor bedoelde maximumvloeroppervlakte voor de betrokken gevelwand, alsmede, in dit geval, voor de betrokken groep van gevelwanden, door verwezenlijking van het bouwplan worden overschreden, zodat de bouwvergunning, naar appellanten hebben betoogd, wegens strijd met het bestemmingsplan moest worden geweigerd.
2.5. Het betoog van appellanten treft geen doel.
De tekst van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften is duidelijk. In deze bepaling is - voorzover hier van belang -in samenhang met tabel 1 van artikel 15, uitsluitend een beperking gesteld ten aanzien van de vloeroppervlakte per functie per wand. Een verdere beperking in verband met een niet te overschrijden maximumvloeroppervlakte per functie per groep van wanden is niet gesteld. Er is dan ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat - zoals appellanten willen - deze laatste beperking niettemin, in weerwil van de tekst van de bepaling, geldt. De rechtszekerheid verzet zich daartegen.
Nu het hier niet gaat om een uitbreiding van een bestaande vestiging als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften - hetgeen in hoger beroep ook niet is betwist -, is voor de beantwoording van de vraag of het bouwplan wat betreft vloeroppervlakte in strijd is met het bestemmingsplan, uitsluitend het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, en de daarin bedoelde tabel van artikel 15, relevant. Het zesde lid van dit artikel is eerst aan de orde als er beslist moet worden omtrent het verlenen van vrijstelling als bedoeld in dat lid van het bepaalde in het eerste lid, hetgeen hier niet het geval is.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het bouwplan wat betreft vloeroppervlakte niet in strijd is met de planvoorschriften en dat de weigering van appellanten om bouwvergunning te verlenen niet berust op een deugdelijke motivering.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr J.H. Grosheide en mr C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr M. Groverman, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van de
ambtenaar van Staat:
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2000
110-304.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,