ECLI:NL:RVS:2000:AA5432

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0224
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • J.H. Grosheide
  • A. Kosto
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuursdwang en handhaving van bouwverordening door burgemeester en wethouders van Almelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Molenvast B.V. tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo. De rechtbank had het beroep van Molenvast B.V. niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de handhaving van een aanschrijving van burgemeester en wethouders van Almelo. Deze aanschrijving betrof het ontdoen van een terrein van afval, het herstellen van een omheining en het afdekken van een openliggend riool. Daarnaast was er een eis om een vandalisme-bestendige omheining aan te brengen. De Raad van State heeft de zaak op 9 maart 2000 behandeld en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante een processueel belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aanschrijving. De Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de aanschrijving om een vandalisme-bestendige omheining ongegrond verklaarde. De Raad heeft burgemeester en wethouders opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast zijn de proceskosten van appellante toegewezen aan de gemeente Almelo, evenals de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van het bestuur en de mogelijkheid voor appellanten om schadevergoeding te vorderen indien blijkt dat een aanschrijving onrechtmatig is.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0224.
Datum uitspraak: 9 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Molenvast B.V.” te Breda, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 28 december 1998 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Almelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 1997 hebben burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: burgemeester en wethouders) appellante met betrekking tot het haar in eigendom toebehorende terrein aan de Parallelweg 2-4 te Almelo onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om, voor zover hier van belang, - het terrein te ontdoen van afval, de omheining te herstellen en het openliggend riool af te dichten binnen een week na dagtekening van dit besluit, onder uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en - van het bebouwde deel de zolderingen, de nog aanwezige glasresten in de sponningen, de overheaddeur aan de zijde van de Dijkstraat en het loszittende metselwerk rondom deze deur te verwijderen en dit deel van het complex te voorzien van een vandalisme-bestendige omheining met een hoogte van minimaal 2,50 meter, dan wel dit deel van het complex te slopen en veegschoon te maken, binnen twee weken na dagtekening van dit besluit.
Bij besluit van 3 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover dit betrekking heeft op het begrip "vandalisme-bestendige omheining" en hebben zij dit begrip nader omschreven. Voor het overige hebben zij het bezwaar ongegrond verklaard, de bestreden aanschrijving gehandhaafd en bepaald dat de vandalisme-bestendige omheining moet zijn aangebracht op 1 maart 1998. Dit besluit en het advies van de Commissie van Advies voor de bezwaar- en beroepschriften en Klachten van 3 februari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 december 1998, verzonden op 28 december 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang,
I. het tegen dit besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voorzover het is gericht tegen handhaving van de aanschrijving om
- het terrein te ontdoen van afval, de omheining te herstellen en het openliggend riool af te dichten, alsmede
- van het bebouwde deel de zolderingen, de nog aanwezige glasresten in de sponningen, de overheaddeur aan de zijde van de Dijkstraat en het loszittende metselwerk rondom deze deur te verwijderen,
en
II het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard voorzover het is gericht tegen handhaving van de aanschrijving om
- een vandalisme-bestendige omheining met een hoogte van minimaal 2,50 meter aan te brengen.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door E.C.P.G.M. Fleskens en mr K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.G. Bekke, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst tot 23 december 1999. Naar aanleiding van de verzoeken van partijen is de schorsing verlengd tot 28 januari 2000. Tussentijds zijn nog stukken ontvangen van beide partijen, die naar de wederpartij zijn gezonden.
De Afdeling heeft de behandeling van de zaak ter zitting voortgezet op 29 februari 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.G. Bekke, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich allereerst tegen de uitspraak van de rechtbank voorzover deze strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, hiervoor omschreven bij I.
2.1.1. De rechtbank heeft dit onderdeel van haar beslissing doen steunen op de overweging dat een processueel belang bij de beoordeling van het betrokken onderdeel van het beroep ontbreekt, omdat de daarbij in de aanschrijving geëiste voorzieningen zijn getroffen.
2.1.2. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat haar processueel belang onder meer is gelegen in de mogelijkheid schadevergoeding te verkrijgen als blijkt dat de aanschrijving in zoverre onrechtmatig is. Zij heeft gesteld dat zij niet - met spoed - aan de aanschrijving heeft voldaan omdat zij daarmee heeft ingestemd.
2.1.3. Dit betoog treft doel. De enkele omstandigheid dat appellante onder dreiging van toepassing van bestuursdwang de geëiste voorzieningen heeft getroffen, brengt niet mee dat appellante geen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het betrokken onderdeel van de beslissing op bezwaar. Het belang van appellante is immers ook gelegen in het eventuele recht op schadevergoeding als zou blijken dat de aanschrijving onrechtmatig is. De rechtbank heeft het betrokken onderdeel van het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.4. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voorzover deze strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, hiervoor omschreven bij I. De zaak zal naar de rechtbank worden teruggewezen, teneinde in zoverre alsnog inhoudelijk te worden behandeld.
2.2. Het hoger beroep richt zich voorts tegen de uitspraak van de rechtbank voorzover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep, hiervoor omschreven bij II.
2.2.1. Ingevolge artikel 7.3.2. van de Bouwverordening van de gemeente Almelo - voor zover hier van belang - is het verboden in, op, of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein, voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
b. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door: geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
c. brand- of ander gevaar wordt veroorzaakt;
d. […].
2.2.2. Burgemeester en wethouders hebben aan hun aanschrijving om de vandalisme-bestendige omheining aan te brengen, die is gebaseerd op overtreding van voormeld artikel 7.3.2, de overweging ten grondslag gelegd dat de bestaande omheining zodanig is geforceerd dat op eenvoudige wijze toegang kan worden verkregen tot het gebouw en dat voorkomen moet worden dat hierdoor gevaar en ernstige hinder ontstaat.
2.2.3. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders haar ten onrechte hebben verweten dat het terrein niet in overeenstemming met artikel 7.3.2 wordt gebruikt en dat zij derhalve niet krachtens artikel 17, derde lid, dan wel artikel 20 van de Woningwet kon worden aangeschreven tot het aanbrengen van een vandalisme-bestendige omheining. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat deze omheining blijkbaar uitsluitend moet dienen ter voorkoming van vandalisme en overlast door personen die zich onbevoegdelijk toegang tot het terrein verschaffen. Volgens appellante wordt het terrein niet door haar gebruikt op een wijze die niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 7.3.2.
2.2.4. Het betoog van appellante treft doel. De overlast die blijkbaar wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van onbevoegden op het terrein - die zich toegang verschaffen door de aanwezige omheining te forceren - moet worden aangemerkt als sociale overlast die niet gelijk kan worden gesteld aan de overlast als bedoeld in artikel 7.3.2., onder a, van de bouwverordening. Ook kunnen de eventueel gevaar opleverende gedragingen van deze onbevoegden geen overtreding vormen van artikel 7.3.2., onder c, van de bouwverordening. De beschreven omstandigheden konden ook overigens geen grondslag bieden voor een aanschrijving wegens strijd met artikel 7.3.2. van de bouwverordening. De beslissing op bezwaar ontbeert ten aanzien van onderdeel II dan ook een deugdelijke motivering.
2.2.5. Het hoger beroep is ook in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voorzover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep, hiervoor omschreven bij II.
2.2.6. Het bij de rechtbank ingestelde beroep moet wat dit onderdeel betreft gegrond worden verklaard. Burgemeester en wethouders dienen in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.3. Er zijn termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 28 december 1998, 98/175 GEMWT Hl A, voorzover daarbij het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Almelo van 3 februari 1998, wat betreft de aanschrijving om het terrein te ontdoen van afval, de omheining te herstellen en het openliggend riool af te dichten, alsmede van het bebouwde deel de zolderingen, de nog aanwezige glasresten in de sponningen, de overheaddeur aan de zijde van de Dijkstraat en het loszittende metselwerk rondom deze deur te verwijderen, niet-ontvankelijk is verklaard;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug teneinde dat beroep in zoverre alsnog te behandelen;
IV. vernietigt voormelde uitspraak, voorzover daarbij het beroep tegen dat besluit, wat betreft de aanschrijving om een vandalismebestendige omheining met een hoogte van minimaal 2,50 meter aan te brengen, ongegrond is verklaard;
V. verklaart het bij de rechtbank tegen dat besluit ingestelde beroep in zoverre gegrond;
VI. vernietigt dat besluit in zoverre;
VII. bepaalt dat burgemeester en wethouders van Almelo met inachtneming van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit nemen en dit aan appellante toezenden;
VIII. veroordeelt burgemeester en wethouders van Almelo in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 3.550,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Almelo te worden betaald aan appellante;
IX. gelast dat gemeente Almelo aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (f 840,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr J.H. Grosheide en mr A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr M. Groverman, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Groverman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2000
110.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,