ECLI:NL:RVS:2000:AA5434

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199900984/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.J.J. van Buuren
  • C.A. Terwee-van Hitten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam inzake parkeervergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 juni 1999. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 11 november 1997 het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een parkeervergunning ongegrond had verklaard. Appellant had zijn aanvraag voor een parkeervergunning ingediend, maar werd op de wachtlijst geplaatst omdat aan alle criteria van de Parkeerverordening 1996 werd voldaan, maar er op dat moment geen vergunning kon worden verleend.

De Raad van State heeft de zaak op 17 februari 2000 ter zitting behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar burgemeester en wethouders zich niet ter zitting hebben laten vertegenwoordigen. De Raad overweegt dat volgens artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Echter, het bezit van een auto geeft niet automatisch het recht om deze zonder betaling of tegen gereduceerd tarief te parkeren op openbaar terrein. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het vergunningenstelsel in de verordening niet in strijd is met dit artikel, omdat het in het algemeen belang is om het parkeren op openbaar terrein aan voorwaarden te onderwerpen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is vastgesteld door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Raad van State
199900984/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 juni 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 1997 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) appellant medegedeeld dat zijn aanvraag voor een parkeervergunning aan alle criteria van de Parkeerverordening 1996 (hierna: de verordening) voldoet maar dat hem niet direct een vergunning kan worden verleend en dat hij op de wachtlijst wordt geplaatst.
Bij besluit van 11 november 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie van 30 oktober 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 juni 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2000, waar appellant in persoon is verschenen. Burgemeester en wethouders hebben zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het verdrag), heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak - samengevat -overwogen dat het bezit van een auto niet met zich brengt het recht om die auto zonder betaling of tegen gereduceerd tarief te mogen parkeren op openbaar terrein. Van een regeling waarbij het parkeren op openbaar terrein aan voorwaarden wordt onderworpen kan derhalve niet worden gezegd dat deze inbreuk maakt op het ongestoord genot van eigendom. Reeds om die reden moet dan ook worden geconcludeerd dat het vergunningenstelsel dat in de verordening is neergelegd niet in strijd is met het bepaalde in voornoemd artikel.
Indien de regeling een inbreuk als vorenbedoeld met zich zou brengen kan deze geacht worden in het algemeen belang te zijn, en om die reden evenmin daarmee in strijd zijn, aldus de rechtbank.
2.3. De rechtbank is op goede gronden tot dit oordeel gekomen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd treft dan ook geen doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr P.J.J. van Buuren en mr C.A. Terwee-van Hitten, Leden, in tegenwoordigheid van mr P.H. Lauryssen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Lauryssen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2000
110-96.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,