ECLI:NL:RVS:2000:AA5434
Raad van State
- Hoger beroep
- C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
- P.J.J. van Buuren
- C.A. Terwee-van Hitten
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam inzake parkeervergunning
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 juni 1999. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 11 november 1997 het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een parkeervergunning ongegrond had verklaard. Appellant had zijn aanvraag voor een parkeervergunning ingediend, maar werd op de wachtlijst geplaatst omdat aan alle criteria van de Parkeerverordening 1996 werd voldaan, maar er op dat moment geen vergunning kon worden verleend.
De Raad van State heeft de zaak op 17 februari 2000 ter zitting behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar burgemeester en wethouders zich niet ter zitting hebben laten vertegenwoordigen. De Raad overweegt dat volgens artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Echter, het bezit van een auto geeft niet automatisch het recht om deze zonder betaling of tegen gereduceerd tarief te parkeren op openbaar terrein. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het vergunningenstelsel in de verordening niet in strijd is met dit artikel, omdat het in het algemeen belang is om het parkeren op openbaar terrein aan voorwaarden te onderwerpen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is vastgesteld door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.