ECLI:NL:RVS:2000:AA5460

Raad van State

Datum uitspraak
29 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199900167/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • J.H. Grosheide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering instemming sluiting gedeelte dr Sarphatihuis te Amsterdam

In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te stemmen met de sluiting van een gedeelte van het dr Sarphatihuis te Amsterdam, waar de beddencapaciteit met 60 bedden zou worden verminderd. De appellanten, de Stichting dr Samuel Sarphatistichting en de gemeente Amsterdam, hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. De Raad van State heeft op 29 februari 2000 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad overweegt dat de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) bepalingen bevat die de sluiting van ziekenhuisvoorzieningen regelen. De Minister kan besluiten tot sluiting indien deze niet past in een plan voor ziekenhuisvoorzieningen of niet meer is toegelaten onder de Ziekenfondswet. De Raad stelt vast dat de vermindering van het aantal bedden in het dr Sarphatihuis niet kan worden aangemerkt als een sluiting van een ziekenhuisvoorziening, omdat er geen sprake is van beëindiging van het gebruik van een gedeelte van het verpleeghuis. De Raad wijst erop dat een bed op zichzelf niet kan worden beschouwd als een ziekenhuisvoorziening. De appellanten kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat de Minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door een beddenreductie in een ander ziekenhuis wel als sluiting aan te merken. De Raad concludeert dat het beroep ongegrond is en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

Raad van State
199900167/1.
Datum uitspraak: 29 februari 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1 . de Stichting dr Samuel Sarphatistichting te Amsterdam, en
2. de gemeente Amsterdam, appellanten,
en
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1 Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 1998 heeft verweerder geweigerd in te stemmen met de sluiting van een gedeelte van het dr Sarphatihuis te Amsterdam in verband met de vermindering van de beddencapaciteit met 60 bedden.
Bij besluit van 7 april 1999 heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb van 25 maart 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 mei 1999, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 1999, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 september 1999 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr W.Th. Snoek, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr B. Verhage en mr I.N.L.A. Lauxtermann, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1. Voorop wordt gesteld dat met de hierna aangehaalde artikelen van de Wet ziekenhuisvoorzieningen wordt bedoeld de redactie van die artikelen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (hierna: de WZV) wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder ziekenhuisvoorziening verstaan: inrichting voor gezondheidszorg, behorende tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, of een deel van zodanige inrichting, alsmede een met zodanige inrichting verbonden of ten behoeve van een of meer inrichtingen fungerende bouwkundige voorziening.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de WZV wordt onder bed verstaan: capaciteitsmaat waarmee wordt uitgedrukt het aantal patiënten dat gelijktijdig in het kader van een klinische behandeling in een ziekenhuis kan worden gepleegd.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, van de WZV kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) bepalen, dat een ziekenhuisvoorziening moet worden gesloten, indien deze:
a. niet past in een plan voor ziekenhuisvoorzieningen, dan wel
b. niet of niet meer is toegelaten in de zin van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Ten aanzien van een ziekenhuis kan de Minister ter uitvoering van de plannen, bedoeld in artikel 5, voor het ontwerpen waarvan de in artikel 1, eerste lid, onder g, genoemde aanwijzingen zijn gegeven, bovendien bepalen dat
a. het aantal bedden in dat ziekenhuis moet worden verminderd met een door de Minister aan te geven aantal;
b. de uitoefening van door de Minister aan te geven medische specialismen moet worden verminderd met een door hem aan te geven aantal functie-eenheden dan wel dient te worden beëindigd.
Ingevolge artikel 18a, tweede lid, van de WZV - voorzover hier van belang - hoort de Minister het College voor ziekenhuisvoorzieningen en gedeputeerde staten van de provincie waarin de ziekenhuisvoorziening zich bevindt, alvorens hiertoe over te gaan.
Ingevolge artikel 18b, tweede lid, aanhef en onder d, van de WZV kan de Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen subsidie verstrekken ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering van ziekenhuisvoorzieningen ingeval van sluiting van ziekenhuisvoorzieningen, mits de Minister zulks heeft bepaald op grond van artikel 18a, of daarmee na overeenkomstige toepassing van artikel 18a, tweede lid, heeft ingestemd.
Ingevolge artikel 18b, tweede lid, aanhef en onder e, van de WZV kan de Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen subsidie verstrekken ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering van ziekenhuisvoorzieningen ingeval van vermindering van het aantal bedden van een ziekenhuis of van het aantal functie-eenheden van een medisch specialisme dan wel de beëindiging van de uitoefening van een medisch specialisme op grond van een beschikking als bedoeld in artikel 18a, eerste lid.
Ingevolge artikel 18b, derde lid, van de WZV - voorzover hier van belang - kunnen bij algemene maatregel van bestuur
regels met betrekking tot die subsidie worden gesteld.
2.1.2. Het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen strekt onder meer ter uitvoering van artikel 1, eerste lid, van de WZV.
ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen - voorzover hier van belang worden als categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de WZV aangewezen:
A. Ziekenhuizen
B. Verpleeghuizen
C. Psychiatrische ziekenhuizen
D. Zwakzinnigeninrichtingen
E. Overige categorieën inrichtingen.
Het Besluit financiering sanering ziekenhuisvoorzieningen strekt ter uitvoering van artikel 18b, derde lid, van de WZV.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit financiering sanering ziekenhuisvoorzieningen - voorzover hier van belang - wordt onder sluiting verstaan: gehele of gedeeltelijke beëindiging van het gebruik van een ziekenhuisvoorziening.
2.2. Bij besluit van 21 juni 1993 heeft de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, thans Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 29 van de WZV afgegeven ten behoeve van de renovatie van het dr Sarphatihuis te Amsterdam. Bij deze renovatie is onder meer voorzien in vermindering van het aantal bedden met 60, welk aantal zal worden overgedragen aan het Eduard Douwes Dekkerhuis, eveneens te Amsterdam. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 29 juli 1997 een vergunning verleend als bedoeld in artikel 6 in samenhang met artikel 7 van de WZV voor de renovatie van het dr Sarphatihuis.
2.2.1. Bij brief van 11 juni 1997 heeft het bestuur van het dr Sarphatihuis de Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen verzocht om subsidie in verband met de vermindering van de beddencapaciteit van het verpleeghuis.
2.2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gehandhaafd het besluit van 26 mei 1998, waarbij hij heeft geweigerd om met toepassing van artikel 18b, tweede lid, onder d, van de WZV in te stemmen met de sluiting van een gedeelte van het verpleeghuis. Onder verwijzing naar het advies van de ~-commissie bezwaarschriften Awb van 25 maart 1999, heeft hij hiertoe - samengevat weergegeven - overwogen dat het enkel verlagen van het aantal bedden in een verpleeghuis niet als een sluiting van een deel van een ziekenhuisvoorziening kan worden opgevat.
2.3. Appellanten hebben aangevoerd dat de vermindering van de beddencapaciteit van het dr Sarphatihuis moet worden beschouwd als een sluiting van een gedeelte van een ziekenhuisvoorziening.
2.4. Zowel in artikel 18a, eerste lid, als in artikel 18b, tweede lid, onder d en e, wordt onderscheiden in sluiting van een ziekenhuisvoorziening enerzijds en vermindering van het aantal bedden in een ziekenhuis anderzijds. Dit onderscheid brengt met zich dat de WZV ten behoeve van een verpleeghuis - dat, gelet op artikel 1, aanhef en onder c, van de WZV in samenhang met artikel 1 van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen, niet op één lijn kan worden gesteld met een ziekenhuis - bij de toepassing van de artikelen 18a en 18b niet voorziet in een op zichzelf staande mogelijkheid van vermindering van het aantal bedden.
Nu de sanering waarvoor appellanten subsidie wensen slechts betrekking heeft op de vermindering van het aantal bedden en deze vermindering niet is gepaard gegaan met de beëindiging van het gebruik van een gedeelte van het verpleeghuis in de zin van artikel 1 van het Besluit financiering sanering ziekenhuisvoorzieningen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van een sluiting als bedoeld in de artikelen 18a en 18b van de WZV geen sprake is. Daar komt bij dat uit het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder c en e, van de WZV volgt dat een bed op zichzelf niet kan worden beschouwd als een ziekenhuisvoorziening, zodat de enkele vermindering van het aantal bedden in het verpleeghuis ook op die grond niet kan worden aangemerkt als een sluiting van een deel van een ziekenhuisvoorziening.
2.5. Reeds omdat een ziekenhuis zoals het Slotervaartziekenhuis, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder c, van de WZV in samenhang met artikel 1 van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen, voor de toepassing van de artikelen 18a en 18b van de WZV niet kan worden gelijkgesteld met een verpleeghuis zoals het dr Sarphatihuis, kunnen appellanten niet worden gevolgd in hun stelling dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door een beddenreductie in het Slotervaartziekenhuis wel aan te merken als een sluiting als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onder d, van de WZV.
Verweerder heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat ook in zoverre van gelijke gevallen geen sprake is, nu bij de aanvang van de grootscheepse renovatie van het Slotervaartziekenhuis - anders dan bij de sanering van het dr Sarphatihuis - was voorzien in een plan van ziekenhuisvoorzieningen als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 5 van de WZV.
2.6. Aan het door appellanten genoemde onderdeel van de toelichting bij het in 2.2 vermelde besluit van verweerder van 29 juli 1997, kunnen zij niet het vertrouwen ontlenen dat de instemming met het verzoek van het bestuur van het dr Sarphatihuis door verweerder daadwerkelijk zou worden verleend. Uit artikel 18b, tweede lid, aanhef en onder d, van de WZV volgt immers dat deze instemming niet kan worden gegeven zonder het horen van het College voor ziekenhuisvoorzieningen en gedeputeerde staten van Noord-Holland overeenkomstig artikel 18a, tweede lid, van de WZV, nog daargelaten dat - zoals in 2.4 is overwogen - in dit geval geen sprake kan zijn van een sluiting als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onder d, van de WZV.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
2.7. Aangezien hetgeen overigens door appellanten is aangevoerd evenmin tot de slotsom kan leiden dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr J.H.B. van der Meer en mr J.H. Grosheide, Leden, in tegenwoordigheid van mr J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2000
66-282.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,