ECLI:NL:RVS:2000:AA5571

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0106
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • C. de Gooijer
  • C.A. Terwee-van Hilten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam inzake bouwvergunning voor verpleeghuis Pniël

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, die op 7 december 1998 een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de verlening van een bouwvergunning aan de Stichting voor Zendingsdiaconessenarbeid/Verpleeghuis Pniël voor het oprichten, vernieuwen en vergroten van een verpleeghuis aan de Oudendijk 15-17 te Rotterdam. Appellanten stelden dat de bouwplannen in strijd waren met het geldende bestemmingsplan, dat de bestemming 'woning voor een gezin' en 'tuin' was. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet inbreuk maakte op het bestaande planologische regime. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het dagelijks bestuur, en droeg het dagelijks bestuur op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werden de proceskosten van appellanten vergoed.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0106.
Datum uitspraak: 6 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant A] en anderen te Rotterdam,
2. [appellant B] en anderen te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 7 december 1998 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 10 december 1996 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) aan de Stichting voor Zendingsdiaconessenarbeid/Verpleeghuis Pniël onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning verleend voor het oprichten/vernieuwen en vergroten van een verpleeghuis aan de Oudendijk 15-17 te Rotterdam.
Bij besluit van 15 april 1997 heeft het dagelijks bestuur de hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 december 1998, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) de tegen dit besluit ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 13 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 1999, en appellanten sub 2 bij brief van 15 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 1999, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 februari 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 september 1999 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 1999, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr H.S. Weeda, gemachtigde, en appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [appellant B], gemachtigde, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr E.P. van der Stek, gemachtigde, en T. Feiken en T. Chaudron, beiden ambtenaar van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure oprichten van vervangende nieuwbouw van een verpleeghuis met 120 bedden (60 bedden voor somatische en 60 bedden voor psycho-geriatrische patiënten). Daartoe wordt het binnenterrein van het oude verpleeghuis Pniël met een oppervlakte van 12.880 M2 grotendeels bebouwd.
2.2. Ingevolge de ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Bebouwingsverordening Park Rozenburg" van 2 april 1935 rust op het bouwperceel de bestemming "woning voor een gezin" en "tuin". Verwezenlijking van het bouwplan is op grond hiervan niet mogelijk. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure voldaan.
2.3. De bevoegdheid om via de anticipatieprocedure medewerking te verlenen aan een bouwplan is bedoeld voor situaties waarin de totstandkoming van het bestemmingsplan waarop wordt vooruitgelopen redelijkerwijs niet kan of behoeft te worden afgewacht.
De uitoefening van die bevoegdheid vereist een afweging van belangen waarbij met name de omvang, de mate van ingreep in het ter plaatse bestaande planologische regime, de betekenis en de urgentie van het voorgenomen bouwplan worden afgewogen tegen de aan de met verwezenlijking van het bouwplan tegengestelde belangen, waaronder het nadeel dat het reeds voltooid zijn daarvan afbreuk zal doen aan de mogelijkheid voor derden om zinvol tegen het bestemmingsplan op te komen.
In beginsel kan worden geanticipeerd op basis van louter een voorbereidingsbesluit. Voor anticipatie is echter geen plaats indien geen reëel voornemen bestaat om binnen afzienbare tijd een nieuw planologisch regime tot stand te brengen. Voorts dienen, naarmate de ingreep in het ter plaatse bestaande planologische regime groter is, zwaardere eisen te worden gesteld ten aanzien van de mate van uitwerking van het toekomstige planologisch kader alsook de urgentie van de bouw.
2.4. De Afdeling stelt vast dat het bouwplan, gelet op de ter plaatse geldende bestemming en de afmetingen van de voorgenomen bouw, een ernstige inbreuk op het bestaande planologische regime betekent. Het oordeel van de rechtbank dat het om een weliswaar voor de omwonenden grootschalig en ingrijpend project gaat, maar dat het niettemin een middelgroot bouwplan betreft, waardoor de ruimtelijke structuur van Kralingen niet noemenswaard wordt aangetast, deelt de Afdeling niet. Niet kan worden staande gehouden dat de ruimtelijke uitstraling die het onderhavige project op de omgeving heeft niet wezenlijk anders is dan de uitstraling die uitgaat van de woonfunctie en bouwmogelijkheden van het perceel. Dit klemt te meer, nu het bouwplan ook ten opzichte van de bestaande situatie een niet onaanzienlijke uitbreiding inhoudt en de reeds bestaande verpleeghuisvoorziening wordt aangevuld met een psycho-geriatrische functie.
2.5. Niet is gebleken dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar sprake was van een reeds voldoende voldragen ontwerp-bestemmingsplan. Evenmin was op dat moment sprake van een vastgestelde structuurschets of structuurvisie, die voldoende draagvlak bood voor een adequate planologische toets van het ter beoordeling staande project en waarmee de Provinciale Planologische Commissie heeft ingestemd.
2.6. In het licht van het vorenstaande komt de Afdeling, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat in dit geval niet kon worden volstaan met het ten behoeve van het bouwplan nemen van louter een voorbereidingsbesluit. Hoewel de vervangende nieuwbouw niet zonder urgentie kon worden geacht, is niet gebleken dat de uitvoering van het bouwplan zodanig spoedeisend was dat een meer uitgewerkt planologisch kader redelijkerwijs niet kon worden gevergd.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 15 april 1997 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.8. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 7 december 1998, Bouw 97/2470 R3, Bouw 97/2476 R3 en Bouw 97/2921 R3;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen van appellanten gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van 15 april 1997;
V. draagt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk in de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.840,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de door appellanten sub 2 in dit verband gemaakte kosten tot een bedrag van f 451,30; de desbetreffende bedragen dienen door de gemeente Rotterdam te worden betaald aan appellanten sub 1 en appellanten sub 2;
VII. gelast dat de gemeente Rotterdam aan zowel appellanten sub 1 als appellanten sub 2 het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van f 525,- (f 210,- + f 315,--) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr C. de Gooijer en mr C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr P.S. Beekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Beekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2000
32-259.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,